Samenvatting Apparatuur en materiaal (postgraduaat IZ), Transplantatie

TRANSPLANTATIE
INLEIDING

 Ontstaan
o 3de eeuw: cosmos & damien: eerst donor been
o 1597: eerst keer huidflap
 Autograft: graft van de patiënt
 Homograft
 Allograft
o 1902: niertransplant
o Carrel-lindbergh: perfusiepomp: orgaan buiten het lichaam perfunderen
o 1954: eerst succesvolle transplantatie
 Medicatie ontwikkeling tegen afstoting: celcept, cortisone, prograft  betere overleving
 Barnard: eerst harttransplantatie
 Eurotransplant: eerste van België

WAAROM

 Orgaanondersteuning heeft ook zijn limieten
 Verlies van kandidaten van de lijst: overlijden, medisch niet meer geschikt
 Nier transplant: meer levenskwaliteit en lagere kosten

WAT

 Immuunsuppresie
o Inductie therapie
 ATG: antithymocyte IG
 Basiliximab
o Onderhoudstherapie
 Calcineurineremmer
 MMF
o Complicaties
 Infecties
 Viraal: COVID, adeno
 Bacterieel
 Fungi
 Kanker
 Huidkanker
 Immuunsuppresie gerelateerd
 Osteoporose
 Diabetes
 Hypertensie
o Neveneffecten
 Calcineurine inhibitoren


1

,  Acute nierinsufficiëntie
 Diabetes
 Tremor
 hypertensie
 MMF
 Diarree
 Gastro intestinale problemen
 beenmergsuppresie
 Prednisolone
 Bijniersuppressie
 Cushing
 GI effecten
 Diabetes
 Infectie
 Osteoporose
 Verhoogde oogdruk, glaucoom, cataract
 Niertransplantatie
o Onmiddelijke koeling en perfusie
 Koude ischemietijd < 12u/ 24u
o Uitgebreide donor criteria nier
 Donor > 60j
 Donor > 50 j + 2 van de volgende zaken
 Creatinine > 1,5mg/dl
 Hoge bloeddruk
 hartinfarct
o Nier in klein bekken en aangesloten op bloedvaten:
 Dicht bij de grote bloedvaten: a. iliaca
 Blaas in de buurt: ureter van de nier op de blaas bevestigd
o Levende donoren beter qua overleving: geen koeling nodig bij levende
o Goede quality of life en overleving
o Donoren betere overleving dan gewone patiënten: zullen dieetvoorschriften beter volgen
 Pancreas
o Verbinding meet A en v illiaca en urineblaas
o Overleving
 1 jaar: 95%
 3 jaar: 92,5%
o Pancreassappen weg naar de darmen
o Vroeger blaas  cystitis
 Lever
o Volledig of gedeeltelijk
o Overleving: goed
 Zwaar voor de patiënt, moeilijke operatie  veel kans op overlijden peroperatief
o Onmiddelijke complicaties
 Bloeden
 Trombose slagader
 Vertraagde transplantaatfunctie
o Lange termijn complicaties
 Vernauwingen van de galwegen
 Long


2