Werkveldverkenning ecologie
Deel 1
Ecologie = de wetenschap die de relatie van organismen met zijn omgeving bestudeert
Levels of complexity:
Individu populatie levensgemeenschap ecosysteem bioom
men onderzoekt welke milieufactoren een invloed hebben op het feit dat bepaalde
organismen een bepaald gebied kunnen bewonen en anderen niet
Biomen = grote vegetatiezones op aarde waar de milieu-omstandigheden (klimaat) en
overheersende vegetatie) gelijkenis vertonen en tot op zeker hoogte ook de hieraan
aangepaste organismen
= klimaats/vegetatiegordel
Ecosysteem = het totaal van biotische en abiotisce factoren in een deel van de biosfeer
Biotoop = het deel van een ecosysteem waarin de levensvoorwaarden redelijk
gelijkaardig zijn
vb. naaldbos, loofdbos, grasland op zure of vochtige of zandige bodems, heide,
duinen, zoetwater,…
Ecosysteem = het geheel (niet slechts een deel)
heide = ecosysteem, natte heide = biotoop
Levensgemeenschap = alle organismen die in een bepaalde biotoop/ecosysteem
verblijven
Populatie = individuen van eenzelfde soort
Habitat = leefgebied van een individu in een ecosysteem
vb. in bos: bladeren van bomen, bladstrooisellaag, boomschors,…
Niche = de functie die een individu bekleedt in een ecosysteem = de plaats of activiteit
waarvoor het organisme het best is aangepast
habitat, gedrag, wat het eet en door wie het gegeten wordt, impact op ecosysteem
Organismen kunnen bij mekaar leven als hun niche verschilt zonder mekaar te
beïnvloeden/concurreren
vb. Mezen en eekhoorns hebben dezelfde habitat, maar andere niche
Biodiversiteit: groot dankzij alle verschillende niches die worden ingenomen
soorten kunnen dicht bij elkaar leven = co-existentie
Abiotische factoren:
Afhankelijk van plaats op aarde (hoogte, breedtegraad,…)
Variëren in tijd (dag/nacht, seizoen,…)
Klimaat, bodem, lucht (hoeveelheid, zuurstof, CO2,…), zoutgehalte
Microklimaat:
Meeste organismen leven in microklimaat dat niet helemaal overeenkomt met
algemene klimaatsprofiel van grotere regio
Bepaald door landschappelijke elementen
Tolerantiegebied:
1
Deel 1
Ecologie = de wetenschap die de relatie van organismen met zijn omgeving bestudeert
Levels of complexity:
Individu populatie levensgemeenschap ecosysteem bioom
men onderzoekt welke milieufactoren een invloed hebben op het feit dat bepaalde
organismen een bepaald gebied kunnen bewonen en anderen niet
Biomen = grote vegetatiezones op aarde waar de milieu-omstandigheden (klimaat) en
overheersende vegetatie) gelijkenis vertonen en tot op zeker hoogte ook de hieraan
aangepaste organismen
= klimaats/vegetatiegordel
Ecosysteem = het totaal van biotische en abiotisce factoren in een deel van de biosfeer
Biotoop = het deel van een ecosysteem waarin de levensvoorwaarden redelijk
gelijkaardig zijn
vb. naaldbos, loofdbos, grasland op zure of vochtige of zandige bodems, heide,
duinen, zoetwater,…
Ecosysteem = het geheel (niet slechts een deel)
heide = ecosysteem, natte heide = biotoop
Levensgemeenschap = alle organismen die in een bepaalde biotoop/ecosysteem
verblijven
Populatie = individuen van eenzelfde soort
Habitat = leefgebied van een individu in een ecosysteem
vb. in bos: bladeren van bomen, bladstrooisellaag, boomschors,…
Niche = de functie die een individu bekleedt in een ecosysteem = de plaats of activiteit
waarvoor het organisme het best is aangepast
habitat, gedrag, wat het eet en door wie het gegeten wordt, impact op ecosysteem
Organismen kunnen bij mekaar leven als hun niche verschilt zonder mekaar te
beïnvloeden/concurreren
vb. Mezen en eekhoorns hebben dezelfde habitat, maar andere niche
Biodiversiteit: groot dankzij alle verschillende niches die worden ingenomen
soorten kunnen dicht bij elkaar leven = co-existentie
Abiotische factoren:
Afhankelijk van plaats op aarde (hoogte, breedtegraad,…)
Variëren in tijd (dag/nacht, seizoen,…)
Klimaat, bodem, lucht (hoeveelheid, zuurstof, CO2,…), zoutgehalte
Microklimaat:
Meeste organismen leven in microklimaat dat niet helemaal overeenkomt met
algemene klimaatsprofiel van grotere regio
Bepaald door landschappelijke elementen
Tolerantiegebied:
1