Spel en fantasie
DOEL V. SPEL EN SPELEN
Instrument ter bevordering van:
Zintuiglijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling
Voorstellingsvermogen
Taalontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
Zelfbewustzijn
Sociaal-emotioneel vlak
Ruimte tussen fantasie en realiteit verkennen
Uiten v. emoties bij gebrek aan taal
Leren omgaan met angsten en conflicten
Bv.: in doen alsof spel naspelen wat het zelf/ander heeft meegemaakt
Sociale vaardigheden: leren v. sociale regels en begrijpen v. sociale interacties
Oefenen v. sociale rollen en perspectiefname
Bv.: rollenspel
Cognitief vlak
Spelen is experimenteren, zet aan tot nadenken
Manipuleren v. objecten
Problem solving: uitproberen v. oplossingen voor allerlei problemen
PIAGET
Assimilatie = inpassen van nieuwe gebeurtenissen in een bestaande manier
van denken
Accommodatie = reorganiseren v.h. denken
3 fasen
Oefenspel of spelen met dingen sensomotorische periode
□ Beter vertrouwd raken en kennis verruimen
□ Kind herhaalt opeenvolgende handelingen vanuit het plezier ze te
beheersen
Symbolisch spel preoperationele periode
□ Leren wensen en behoeften aan te passen aan de realiteit
Spel volgens regels concreet-operationele periode
□ Van buitenkomende regels accepteren en er mee om gaan
Motorisch vlak: oefenen van vaardigheden
Grove motoriek (klimmen, lopen, balspelen,...)
Fijne motoriek (knutselen,…)
Oog-hand coördinatie
SPEL EN FANTASIE 1
, KENMERKEN VAN SPEL
Keuzevrijheid, het kind beslist zelf dat en wat het gaat spelen
□ Het is vrijwillig bezig.
□ Een kind kan gestimuleerd worden of op ideeën gebracht worden, maar het
dwingen om te spelen is onmogelijk
Een kind speelt omdat en zolang hij er zin in heeft
Reframing of aangeven v.e. kader
□ Mensen geven elkaar een boodschap voor ze beginnen spelen
□ Zo wordt duidelijk dat er van realiteit gewisseld wordt
Reversal of omkering
□ De realiteit kan ‘op zijn kop gezet worden’, alles is mogelijk.
□ Het kind bepaald zelf het speleinde, volgen van plan, suggesties,…
Spanning en verveling
□ Spel leidt vaak via spanning en opwinding tot een climax waarna
ontspanning optreedt, maar kan ook dienen om te hoge spanning te
reduceren of weg te nemen
SOCIALE ASPECTEN V. SPEL
Niet-sociale activiteiten of solitair spel (<12 maanden)
Kinderen spelen alleen
Parallel spel (vanaf 12 maanden)
Kinderen spelen naast elkaar met hetzelfde materiaal maar ze proberen elkaar
niet te beïnvloeden
Toekijkend spel
Kinderen kijken puur naar het spel v. anderen zonder zelf mee te doen.
Soms zwijgend toekijken, soms met opmerkingen of advies
Associatief spel (vanaf 15 maanden)
Kinderen spelen alleen, maar hebben interesse in elkaar
Interactie mogelijk: uitwisselen v. speelgoed
Coöperatief spel (vanaf 24 maanden)
Vergevorderde interacties waarin acties v. beide kinderen gericht zijn op een
gemeenschappelijk doel
Wisselen elkaar af, doen spelletjes of bedenken wedstrijdjes
SPELTHEORIEËN
SPEL EN FANTASIE 2
DOEL V. SPEL EN SPELEN
Instrument ter bevordering van:
Zintuiglijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling
Voorstellingsvermogen
Taalontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Emotionele ontwikkeling
Zelfbewustzijn
Sociaal-emotioneel vlak
Ruimte tussen fantasie en realiteit verkennen
Uiten v. emoties bij gebrek aan taal
Leren omgaan met angsten en conflicten
Bv.: in doen alsof spel naspelen wat het zelf/ander heeft meegemaakt
Sociale vaardigheden: leren v. sociale regels en begrijpen v. sociale interacties
Oefenen v. sociale rollen en perspectiefname
Bv.: rollenspel
Cognitief vlak
Spelen is experimenteren, zet aan tot nadenken
Manipuleren v. objecten
Problem solving: uitproberen v. oplossingen voor allerlei problemen
PIAGET
Assimilatie = inpassen van nieuwe gebeurtenissen in een bestaande manier
van denken
Accommodatie = reorganiseren v.h. denken
3 fasen
Oefenspel of spelen met dingen sensomotorische periode
□ Beter vertrouwd raken en kennis verruimen
□ Kind herhaalt opeenvolgende handelingen vanuit het plezier ze te
beheersen
Symbolisch spel preoperationele periode
□ Leren wensen en behoeften aan te passen aan de realiteit
Spel volgens regels concreet-operationele periode
□ Van buitenkomende regels accepteren en er mee om gaan
Motorisch vlak: oefenen van vaardigheden
Grove motoriek (klimmen, lopen, balspelen,...)
Fijne motoriek (knutselen,…)
Oog-hand coördinatie
SPEL EN FANTASIE 1
, KENMERKEN VAN SPEL
Keuzevrijheid, het kind beslist zelf dat en wat het gaat spelen
□ Het is vrijwillig bezig.
□ Een kind kan gestimuleerd worden of op ideeën gebracht worden, maar het
dwingen om te spelen is onmogelijk
Een kind speelt omdat en zolang hij er zin in heeft
Reframing of aangeven v.e. kader
□ Mensen geven elkaar een boodschap voor ze beginnen spelen
□ Zo wordt duidelijk dat er van realiteit gewisseld wordt
Reversal of omkering
□ De realiteit kan ‘op zijn kop gezet worden’, alles is mogelijk.
□ Het kind bepaald zelf het speleinde, volgen van plan, suggesties,…
Spanning en verveling
□ Spel leidt vaak via spanning en opwinding tot een climax waarna
ontspanning optreedt, maar kan ook dienen om te hoge spanning te
reduceren of weg te nemen
SOCIALE ASPECTEN V. SPEL
Niet-sociale activiteiten of solitair spel (<12 maanden)
Kinderen spelen alleen
Parallel spel (vanaf 12 maanden)
Kinderen spelen naast elkaar met hetzelfde materiaal maar ze proberen elkaar
niet te beïnvloeden
Toekijkend spel
Kinderen kijken puur naar het spel v. anderen zonder zelf mee te doen.
Soms zwijgend toekijken, soms met opmerkingen of advies
Associatief spel (vanaf 15 maanden)
Kinderen spelen alleen, maar hebben interesse in elkaar
Interactie mogelijk: uitwisselen v. speelgoed
Coöperatief spel (vanaf 24 maanden)
Vergevorderde interacties waarin acties v. beide kinderen gericht zijn op een
gemeenschappelijk doel
Wisselen elkaar af, doen spelletjes of bedenken wedstrijdjes
SPELTHEORIEËN
SPEL EN FANTASIE 2