1) Wat is geen dimensie van Hofstede?
a) Machtsafstand
b) Masculiniteit/feminiteit
c) Lange termijn- vs. korte termijnoriëntatie
d) Cultuur
2) Wat is waar over mentale/cognitieve vaardigheden?
a) Ze raken stabiel tussen de 18-25 jaar.
b) Je kunt ze het beste meten door middel van een IQ-test.
c) De complexiteit van een baan medieert tussen ‘g’ en werkprestaties.
d) Het hebben van kennis zorgt voor een hogere ‘g’.
3) Wat is geen voordeel van situational judgement tests?
a) Ze hebben een lagere adverse impact dan andere tests.
b) Ze worden door participanten goed geaccepteerd.
c) Ze zijn gerelateerd aan het werk dat iemand gaat doen.
d) Ze geven de participant specifieke feedback.
4) Welke woord hoort in welk vakje?
a) a = criterium deficiency, b = criterium contaminatie, c = criteriumrelevantie
b) a = criteriumrelevantie, b = criterium contaminatie, c = criterium deficiency
c) a = criteriumcontaminatie, b = criterium deficiency, c criteriumrelevantie
d) a = criterium deficiency, b = criteriumrelevantie, c = criteriumcontaminatie
c
a Theoretisch b
Geobserveerd
criterium criterium
5) Er is een link tussen alcohol en ongelukken in het verkeer. Het gebruik van antibiotica
versterkt deze link. Wat is antibiotica in dit geval?
a) Een mediator
b) Een versterker
c) Een moderator
, d) Een afhankelijke variabele
6) Wat is waar?
1. Een school die leraren opslag geeft als leerlingen goede cijfers halen, werkt
generalized compliance in de hand.
2. Een wiskundeleraar die buiten werktijden om bijles geeft en daar geen beloning voor
krijgt, vertoont generalized compliance.
a) 1 is waar en 2 is niet waar
b) Beide stellingen zijn waar
c) 1 is niet waar en 2 is waar
d) Geen van de stellingen is waar.
7) Wat is waar volgens Ordónez en Schweitzer?
a) Het stellen van specifieke, uitdagende doelen kan leiden tot een verstoorde risico-
evaluatie, verminderde intrinsieke motivatie en een verbeterde prestatie.
b) Het stellen van specifieke uitdagende doelen kan leiden tot een verstoorde risico-
evaluatie, verminderde extrinsieke motivatie en een verbeterde prestatie.
c) Het stellen van specifieke uitdagende doelen kan leiden tot een toxische werkcultuur,
verminderde intrinsieke motivatie en een verminderde prestatie.
d) Het stellen van specifieke uitdagende doelen kan leiden tot een verstoorde risico-
evaluatie, verhoogde intrinsieke motivatie en een toxische werkcultuur.
8) John voert een baananalyse uit. Hij schrijft het volgende: “de werknemer gebruikt zijn
kennis van digitale processen om ervoor te zorgen dat de website goed werkt. Daarnaast
gebruikt hij inzicht om te analyseren wat er aan de hand is als er een probleem optreedt,
en dit op te lossen.” Dit is een:
a) Werknemer-georiënteerde analyse
b) Taak-georiënteerde analyse
c) Procedurele analyse
d) Werkessentie-analyse
9) Wie zei wat over motivatie?
1. Gedrag is een product van de omgeving.
2. Behoeftes, motivatie en drive vervangen langzaam onze instincten.
a) 1. Maslow, 2. Freud
b) 1. Lewin, 2. Maslow
c) 1. Maslow, 2. Lewin
d) 1. Freud, 2. Maslow
10) Wat is waar over de persoon-als-machine theorie?
a) Mensen worden volledig gedreven door hun omgeving.
b) Dit is een behavioristische theorie die opgezet is door Lewin.
c) Dit is een theorie die als Freudiaans beschouwd kan worden.
d) Mensen zijn zich bewust van het gedrag dat ze vertonen.
11) Wat is waar over het Five Factor model?