HOOFDSTUK 1: Algemeen
KLINISCHE CHEMIE IN DE PRAKTIJK
ALGEMEEN
Stalen=lichaamsvloeistoffen
- Bloed -> volbloed / serum (gestolde toestand) / plasma
- Urine
- CSV= cerebrospinaal vocht
Doel
- Diagnose: nuchtere bloedglucose -> diabeet?
- Opvolging: HbAlc -> diabeet goed opgevolgd?
- Preventie: cholesterol -> risco op cardiovasculaire ziekte?
- SOP= standaard operating procedure
- Stat-stalen= short total assay time -> om snel af te nemen + te bepalen
Veel gebruikte woorden
- Hyper-
Meer dan normaal
Hyperglycemie : cemie=in het bloed
Urie=in de urine
- Hypo-
Minder dan normaal
- Inter-
Tussen (verschillende personen)
Bv.: glucose -> tussen 60-100g/dL : dan allemaal normaal
- Intra-
In (eenzelfde persoon)
Individuele variatie
→ In dezelfde persoon op een ander moment bekijken
→ Meestal voorspelbaar: smorgens lager & savonds hoger
Analytische variatie
→ Zelfde staal zal andere resultaten geven door een andere
laborant/instrument/techniek/…
- Pre- : voor -> Bv.: re-renaal: renaal -> nieren
- Post- : na
- Nefritis: ontsteking van de nieren
- Adrenaline: bijnierhormoon -> ad=bij / renal=nier
,KLINISCH CHEMIELABORATORIUM / CHEMIE-ANALYZER
Resultaten van kwalitatieve + kwantitatieve analysen
- Door arts gebruikt bij stallen van diagnose + opvolging verloop ziekte + optimaliseren
behandeling + ziektepreventie
- Interpretatie van resultaten: gebruik van referentiewaarden + drempelwaarden
Fotometrische bepalingen
- Meten van specifieke kleur van stof -> die vormt bij chemische/enzymatische reactie
- Meten van troebeling
- Turbidimetrie: toepassen om eiwitconcentraties te meten
ISE (ion-selectieve elektrode)
- Gebruikt om elektrolyten: natrium + kalium + chloride te meten
- Elektrodes meten specifieke concentratie van 1 bepaald ion
- Potentiaalverschil tussen 2 elektrodes meten = potentiometrie
Consolidatie
- Klassieke chemie-analyzer + immunochemie-analyzer verenigd
Total labo automation
- Meerdere analyzers gekoppeld tot straat met een pre- en post-analytische werkstation
INDELEIDING TOT STATISTIEK
NORMAALVERDELING
Gauss-/normaalcurve
- Karakteristiek voor waarden die toevallig om een bepaalde gemiddelde waarde verspreid
liggen
- De top van de curve overeenkomende waarde op de abscis: rekenkundig gemiddelde ->
positie van de top
- De loodlijn vanuit het buigpunt van beide hellingen op de abscis:
standaardafwijking/standaarddeviatie -> breedte van de curve
- Symmetrische verdeling: waarden kleiner/groter dan gemiddelde komen even frequent voor
- 68,3 % van alle waarden liggen tussen x ± 1s
- 95,5 % van alle waarden liggen tussen x ± 2s
- 99,7 % van alle waarden liggen tussen x ± 3s
GEMIDDELDE WAARDE EN SPREIDING
Rekenkundig gemiddelde 𝑥̅
- Alle waarden optellen -> daarna delen door aantal uitgevoerde metingen
∑𝑥
- 𝑥̅ =
𝑁
- Komt overeen met: top van de curve
,Standaardafwijking s
- Geeft spreiding van de individuele waarden om de gemiddelde waarden weer
(𝑥̅ −𝑥)2
- 𝑠′ = √ 𝑁−1
VARIATIECOËFFICIËNT
Standaardafwijking SD
- Geeft de spreiding van verschillende waarden rondom de gemiddelde waarde weer
Variatiecoëfficiënt VC
- Onafhankelijk van absolute grootte
- Percentageverhouding van standaarddeviatie SD ten opzicht van gemiddelde
𝑆𝐷
- VC = 𝑥̅
∙ 100
CORRELATIE
Correlatie
- Onderlinge verband tussen 2 reeksen van waarnemingen/metingen
- Lineair verband -> verband bepaald door: regressielijn
- Bij standaardoplossingen: ijklijn
- Kwaliteitsmaat: r2 : kwadraat van de correlatiecoëfficiënt -> gedeelte van variabiliteit van y
dat wordt verklaar door x
- Hoe groter r2 -> hoe groter de correlatie tussen beide parameters x en y
AFRONDEN VAN WAARNEMINGSRESULTATEN
Afrondingsinterval a
- Het kleinst mogelijke positieve verschil dat groter dan 0 is tussen 2 afgeronde uitkomsten
Stappenplan
1) Bereken amax
amax = 0,6 ∙ s (standaardafwijking)
Bv.: amax = 0, 6 ∙ 1,70mg/dL = 1,02mg/dL
2) Leid a af uit amax
a -> 100 ; 50 ; 10 ; 5 ; 1 ; 0,5 ; 0,1 ; 0,05 ; 0,01
a ≤ amax
Bv.: amax = 1,02mg/dL -> a = 1mg/dL
3) Rond af
Bv.: a = 1mg/dL -> [glu] = 80,8967mg/dL => [glu] = 81mg/dL
, REFERENTIEWAARDEN EN DREMPELWAARDEN
REFERENTIEWAARDEN
- Referentiewaarden: om resultaten te beoordelen of ze al dan niet afwijkend zijn
- Normaal (-verdeling)
- Referentie-interval= het gebied waarin 95% van de waarden van een schijnbaar gezonde
populatie vallen onafhankelijk van de verdeling
2,5% van de waarden boven de grens + 2,5% van de warden onder de grens liggen
95% = arbitraire grens tussen normaal + abnormaal
Altijd 5% abnormaal
Gezond-ziek
- Voor waarden met een normaalverdeling geldt: normaalbereik = x ± 2s
- Normaal Abnormaal
Verdacht Pathologisch
- Opsplitsing volgens leeftijd, geslacht,… noodzakelijk
- Internationale Federatie voor Klinische Chemie (IFCC): richtlijnen
Referentiewaarden rekening houdend met de leeftijd + geslacht + genetische + socio-
economische factoren
Criteria gebruikt voor insluiting / uitsluiting van individuen uit de referentiegroep
Fysiologische + omgevingsvoorwaarden waaronder de referentiegroep werd bestudeerd
+ staalafname + inbegrepen het tijdstip & datum van verzameling + voedsel- en
geneesmiddeleninname + lichaamshouding + roken + graad van obesitas + tijdstip van de
menstruatiecyclus
Procedure van staalverzameling -> inbegrepen: de voorbereiding van de patiënt
Gebruikte analysemethode met vermelding van precisie + nauwkeurigheid
- Referentiewaarden voor zieke en gezonde populaties normaalwaarden
- Parameter bepaald in populatie IS GROTER dan spreiding van parameter bij herhaaldelijke
metingen van 1 individu
- Hoe meer parameters men bepaalt -> hoe groter de kans dat minstens 1 parameter een
abnormaal resultaat geeft (-> hoe meer abnormale waarden gevonden worden):
1 parameter -> 5% kans op abnormaal resultaat
2 parameters -> > 5%
10 parameters -> 40% (=0,95)10
20 parameters -> 64% (=0,95)20