Leerboek kinderverpleegkunde
H1.2
Pasgeborene: 0-10 dagen
Zuigelingen: 10 dagen – 1e levensjaar.
Gedrag zuigeling: instinctieve uitingen en reflexen.
In het eerste levensjaar wordt het gevoel van fundamenteel vertrouwen of fundamenteel
wantrouwen gevormd.
Lichamelijke ontwikkeling
Gewicht verdrievoudigd en is 1,5 x langer in het eerste levensjaar.
Per week neemt het gewicht met +-150 gram toe, en groet het een halve centimeter.
Schedel: geboorte = 34-38 cm -> 1e jaar = 44-49 cm
Vergrootte schedel?: fontanellen -> gespannen?, schedelnaden -> wijkend?, andere klachten
-> braken?
Samenstelling van het bloed veranderd -> witte en rode
bloedlichaampjes nemen af bleke huid vanaf 3 maanden.
Speekselafscheiding is gering en de baby slikt nog reflexmatig.
Tandjes: vanaf de 6e a 7e maand.
Dunne ontlasting: omdat de dikke darm nog niet
in staat is het voedsel in te dikken.
Rijpingsproces: de nog primitieve organen maken
op een vaste volgorde een ontwikkelingsproces
door voordat zij volledig kunnen functioneren.
Nature-theorie: rijpingstheorie waarbij bijv. het zenuw- en spierstelsel zich zelfstandig
ontwikkeld.
Nurture-theorie: rijpingstheorie waarbij bijv. het zenuw- en spierstelsel zich ontwikkeld
doormiddel van leerervaringen, oefening en prikkels van buitenaf.
Mature-theorie: beschrijft dat bij de geboorte het zenuwstelsel nog niet is voltooid.
, De ontwikkeling van de grove
motoriek komt eerst, hierna volgt de
fijne motoriek.
Pakken = reflexmatig
4maand = oog-handcoördinatie
6maand = pakt met een hand
9maand = pincetgreep, voorwerpen
Gehoor: binnen 3 dagen herkenning
stem van moeder.
Klanken en hoge tonen.
6maand = tonen reactie op
moedertaal
Geur: herkennen van moeder
10dagen = hoofd draaien naar lapje met geur van moeder
Communicatie: door geluidjes, fronsen, lachen, verhoogde beweeglijkheid.
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Hechtingsgedrag: liefdevol contact en het reageren op
signalen van de baby leidt tot interactie tussen ouders en kind.
Eenkennigheid: wanneer de baby zijn vaste verzorgers nodig
heeft om zich veilig te kunnen voelen.
Scheidingsangst: kind raakt in paniek als het door de
vertrouwde verzorger alleen wordt gelaten. Een vreemde
omgeving verhoogt deze angst.
Objectpermanentie: iets blijft bestaan ook al kan hij het even niet zien.
H1.2
Pasgeborene: 0-10 dagen
Zuigelingen: 10 dagen – 1e levensjaar.
Gedrag zuigeling: instinctieve uitingen en reflexen.
In het eerste levensjaar wordt het gevoel van fundamenteel vertrouwen of fundamenteel
wantrouwen gevormd.
Lichamelijke ontwikkeling
Gewicht verdrievoudigd en is 1,5 x langer in het eerste levensjaar.
Per week neemt het gewicht met +-150 gram toe, en groet het een halve centimeter.
Schedel: geboorte = 34-38 cm -> 1e jaar = 44-49 cm
Vergrootte schedel?: fontanellen -> gespannen?, schedelnaden -> wijkend?, andere klachten
-> braken?
Samenstelling van het bloed veranderd -> witte en rode
bloedlichaampjes nemen af bleke huid vanaf 3 maanden.
Speekselafscheiding is gering en de baby slikt nog reflexmatig.
Tandjes: vanaf de 6e a 7e maand.
Dunne ontlasting: omdat de dikke darm nog niet
in staat is het voedsel in te dikken.
Rijpingsproces: de nog primitieve organen maken
op een vaste volgorde een ontwikkelingsproces
door voordat zij volledig kunnen functioneren.
Nature-theorie: rijpingstheorie waarbij bijv. het zenuw- en spierstelsel zich zelfstandig
ontwikkeld.
Nurture-theorie: rijpingstheorie waarbij bijv. het zenuw- en spierstelsel zich ontwikkeld
doormiddel van leerervaringen, oefening en prikkels van buitenaf.
Mature-theorie: beschrijft dat bij de geboorte het zenuwstelsel nog niet is voltooid.
, De ontwikkeling van de grove
motoriek komt eerst, hierna volgt de
fijne motoriek.
Pakken = reflexmatig
4maand = oog-handcoördinatie
6maand = pakt met een hand
9maand = pincetgreep, voorwerpen
Gehoor: binnen 3 dagen herkenning
stem van moeder.
Klanken en hoge tonen.
6maand = tonen reactie op
moedertaal
Geur: herkennen van moeder
10dagen = hoofd draaien naar lapje met geur van moeder
Communicatie: door geluidjes, fronsen, lachen, verhoogde beweeglijkheid.
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Hechtingsgedrag: liefdevol contact en het reageren op
signalen van de baby leidt tot interactie tussen ouders en kind.
Eenkennigheid: wanneer de baby zijn vaste verzorgers nodig
heeft om zich veilig te kunnen voelen.
Scheidingsangst: kind raakt in paniek als het door de
vertrouwde verzorger alleen wordt gelaten. Een vreemde
omgeving verhoogt deze angst.
Objectpermanentie: iets blijft bestaan ook al kan hij het even niet zien.