H14: LYMFESTELSEL
12.1. BASISBEGRIPPEN
1. AFWEER
Niet-specifieke afweer = beschermt tegen alle bedreigingen
-> slijmvliezen, trilharen
-> aangeboren
Specifieke afweer = beschermt tegen bepaalde bedreigingen
-> reageert op antigenen
-> immuunsysteem herkent vreemde deeltjes, afweerrespons, geïnactiveerd,
cellen als geheugen achter (terugkeer zelfde vreemd deeltjes) = immuun
geheugen
NIET SPECIFIEK SPECIFIEK
Aangeboren Verworven
Snelle respons: minuten Tragere respons: dagen
Zelfde moleculen voor hele reeks Cellen zijn genetisch geprogrammeerd om
pathogenen te reageren op 1 AG
Algemene pattern/recognition receptoren AG herkennende moleculen
Geen geheugen Geheugen
Weinig afwijkingen Afwijkingen: autoimmuniteit,
immuundeficiëntie
2. ANTIGENEN
Antigenen = groepje liganden herkend door cellen van immuunsysteem
-> lichaamsvreemd
-> aan oppervlak van deeltje wordt molecuul herkend
-> antilichamen (AL) rondom antigen
-> induceert immuunrespons
-> zelf doel van respons
Epitoop = deeltje dat herkend word
-> = antigene determinant
Immunogeen = lokt positieve immuunrespons uit
Hapteen = kleine, niet-immunogene molecule
-> meestal niet biologisch
-> aan carrier = immuunrespons
-> naald zonder wesp = geen prik naald met wesp = prik
Allergeen = stof dat immuunrespons geeft dat dat normaal gezien niet doen,
wel lichaamsvreemd
-> inhalatie: pollen, huisstofmijt
-> injectie
, -> orale inname
-> contact
-> IgE (=antistoffen, immunoglobulinen)
-> erfelijk
Vaccin = niet-pathogene sterk verwante bacteriën of virussen toedienen,
immuunsysteem in gang
-> (1) verzwakte stammen van m.o. (lichaam denkt dat het aangevallen wordt)
-> (2) geïnactiveerde toxines (toxoïden)
-> Subunit vaccin = onderdelen van m.o.toedienen
-> Recombinant vaccin = in vitro nagemaakt deel van m.o. (epitopen maken)
12.2. BOUW VAN HET LYMFESTELSEL
1. ONDERDELEN
Lymfevaten = van periferie venen
Vloeistof = lymfevocht = plasma zonder EW
Lymfocyten = cellen gespecialiseerd in
verdediging van lichaam
Lymfoïde weefsels = verzameling van los
bindweefsel & lymfocyten
Lymfoïde organen = complexe structuren met
lymfocyten, verbonden met lymfevaten
2. FUNCTIES
Productie, onderhoud en verspreiding lymfocyten
- Productie in lymfoïde organen (milt, thymus,
beenmerg)
- Vallen binnendringende organismen, abnormale cellen en vreemde EW
, aan
- Maken deze onschadelijk
Behoud bloedvolume
- Weefselvocht terug naar bloedbaan (3,6 l/dag)
- Zo niet: oedeem
- Verzekert constante samenstelling interstitiële vloeistof
Transport vanuit weefsels naar bloedbaan
- Stoffen (hormonen, VS, afvalstoffen) geproduceerd door weefsels, niet
direct in BB
- Voorbeeld: vetresorptie (chylomicronen) uit spijsverteringskanaal
3. LYMFEVATEN
Thv capillairnetwerk
Beginnen blind als lymfecapillaire in weefsels
Samen in grotere vaten
Eenlagig endotheel met mini-kleppen
Drainage overtollig weefselvocht & EW terug naar BB
Na filtratie thv lymfeknopen lymfe vervoeren naar venen
Wand = als venen, maar dunner en meer kleppen
Vocht in ISV = kleppen open
Capillaire knopen < vaten
<
knopen
Ductus thoracicus = borstbuis
-> transporteert lymfe vanuit hele lichaam behalve rechtsboven
-> mondt uit in linker ondersleutelbeenader
Ductus lymfaticus dexter = rechter lymfebuis
-> verzamelt lymfe uit rechterboven lichaamshelft
-> mondt uit in rechter ondersleutelbeenader
12.1. BASISBEGRIPPEN
1. AFWEER
Niet-specifieke afweer = beschermt tegen alle bedreigingen
-> slijmvliezen, trilharen
-> aangeboren
Specifieke afweer = beschermt tegen bepaalde bedreigingen
-> reageert op antigenen
-> immuunsysteem herkent vreemde deeltjes, afweerrespons, geïnactiveerd,
cellen als geheugen achter (terugkeer zelfde vreemd deeltjes) = immuun
geheugen
NIET SPECIFIEK SPECIFIEK
Aangeboren Verworven
Snelle respons: minuten Tragere respons: dagen
Zelfde moleculen voor hele reeks Cellen zijn genetisch geprogrammeerd om
pathogenen te reageren op 1 AG
Algemene pattern/recognition receptoren AG herkennende moleculen
Geen geheugen Geheugen
Weinig afwijkingen Afwijkingen: autoimmuniteit,
immuundeficiëntie
2. ANTIGENEN
Antigenen = groepje liganden herkend door cellen van immuunsysteem
-> lichaamsvreemd
-> aan oppervlak van deeltje wordt molecuul herkend
-> antilichamen (AL) rondom antigen
-> induceert immuunrespons
-> zelf doel van respons
Epitoop = deeltje dat herkend word
-> = antigene determinant
Immunogeen = lokt positieve immuunrespons uit
Hapteen = kleine, niet-immunogene molecule
-> meestal niet biologisch
-> aan carrier = immuunrespons
-> naald zonder wesp = geen prik naald met wesp = prik
Allergeen = stof dat immuunrespons geeft dat dat normaal gezien niet doen,
wel lichaamsvreemd
-> inhalatie: pollen, huisstofmijt
-> injectie
, -> orale inname
-> contact
-> IgE (=antistoffen, immunoglobulinen)
-> erfelijk
Vaccin = niet-pathogene sterk verwante bacteriën of virussen toedienen,
immuunsysteem in gang
-> (1) verzwakte stammen van m.o. (lichaam denkt dat het aangevallen wordt)
-> (2) geïnactiveerde toxines (toxoïden)
-> Subunit vaccin = onderdelen van m.o.toedienen
-> Recombinant vaccin = in vitro nagemaakt deel van m.o. (epitopen maken)
12.2. BOUW VAN HET LYMFESTELSEL
1. ONDERDELEN
Lymfevaten = van periferie venen
Vloeistof = lymfevocht = plasma zonder EW
Lymfocyten = cellen gespecialiseerd in
verdediging van lichaam
Lymfoïde weefsels = verzameling van los
bindweefsel & lymfocyten
Lymfoïde organen = complexe structuren met
lymfocyten, verbonden met lymfevaten
2. FUNCTIES
Productie, onderhoud en verspreiding lymfocyten
- Productie in lymfoïde organen (milt, thymus,
beenmerg)
- Vallen binnendringende organismen, abnormale cellen en vreemde EW
, aan
- Maken deze onschadelijk
Behoud bloedvolume
- Weefselvocht terug naar bloedbaan (3,6 l/dag)
- Zo niet: oedeem
- Verzekert constante samenstelling interstitiële vloeistof
Transport vanuit weefsels naar bloedbaan
- Stoffen (hormonen, VS, afvalstoffen) geproduceerd door weefsels, niet
direct in BB
- Voorbeeld: vetresorptie (chylomicronen) uit spijsverteringskanaal
3. LYMFEVATEN
Thv capillairnetwerk
Beginnen blind als lymfecapillaire in weefsels
Samen in grotere vaten
Eenlagig endotheel met mini-kleppen
Drainage overtollig weefselvocht & EW terug naar BB
Na filtratie thv lymfeknopen lymfe vervoeren naar venen
Wand = als venen, maar dunner en meer kleppen
Vocht in ISV = kleppen open
Capillaire knopen < vaten
<
knopen
Ductus thoracicus = borstbuis
-> transporteert lymfe vanuit hele lichaam behalve rechtsboven
-> mondt uit in linker ondersleutelbeenader
Ductus lymfaticus dexter = rechter lymfebuis
-> verzamelt lymfe uit rechterboven lichaamshelft
-> mondt uit in rechter ondersleutelbeenader