HOOFDSTUK I: BEGRIP EN AARD VAN HET INTERNATIONAAL PUBLIEKRECHT
1. Wat is internationaal recht?
2. Internationaal privaatrecht vs. internationaal publiekrecht
3. Ontstaan en evolutie
3.1. Eurocentrische oorsprongstheorie
3.2. Verdragen van Westfalen (1648)
3.3. Beperkte gemeenschap van soevereine staten (1601–1899)
3.4. Eerste breuken in het Europees monopolie (1900–1945)
3.5. Dekolonisering na WOII (1945–2000)
3.6. De Koude Oorlog als ijkpunt (1950–1980)
3.7. Na de Koude Oorlog: nieuwe conflicten en nieuwe staten
4. Evolutie van het internationaal recht: van co-existentie naar coöperatie
4.1. Recht van co-existentie
4.2. Recht van coöperatie
5. Individuele verantwoordelijkheid en nieuwe uitdagingen
6. Internationale organisaties
6.1. Technische organisaties
6.2. Organisaties met ruime bevoegdheden
7. Soevereiniteit en bevoegdheden
8. Continuïteit: soevereiniteit en consensualisme
9. Basiskenmerken van het internationaal recht
9.1. Algemene kenmerken
9.2. Gedecentraliseerd en horizontaal karakter
9.3. Geen centrale wetgever en consensualisme
9.4. Afwezigheid van centrale rechter en verplichte rechtsmacht
9.5. Afwezigheid van een centraal gezag voor rechtshandhaving
9.6. Wisselwerking tussen nationaal en internationaal recht
HOOFDSTUK II: RECHTSBRONNEN
1. Algemeen kader
2. Bronnen in artikel 38 van het Statuut van het IGH
3. Bronnen buiten artikel 38
4. Gewoonterecht
4.1. Definitie
4.2. Ontstaan
4.3. Jurisprudentie
4.4. Vaststelling van gewoonterecht
4.5. Typen gewoonterecht
4.6. Persistent objector
4.7. Evolutie van gewoonterecht
4.8. Relatie gewoonterecht en verdragen
5. Verdragen
5.1. Definitie
5.2. Soorten verdragen
5.3. Inhoud en vorm
5.4. Totstandkoming
5.5. Ondertekening
5.6. Ratificatie en inwerkingtreding
5.7. Bevoegdheden in België
5.8. Pacta sunt servanda
6. Algemene rechtsbeginselen
6.1. Beginselen inherent aan het concept recht
1
, 6.2. Beginselen van rechtvaardigheid en menselijkheid
6.3. Beginselen ontleend aan nationaal recht
6.4. Eigen beginselen van internationaal recht
7. Rechtspraak en rechtsleer
8. Billijkheid
9. Hiërarchie van normen
10. Ius cogens en verplichtingen erga omnes
HOOFDSTUK III: RECHTSSUBJECTEN
1. Subjecten van internationaal recht
2. Soorten subjecten
2.1. Staten
2.2. Internationale organisaties
2.3. Individuen
2.4. Niet-statelijke entiteiten
3. Internationale gemeenschap
4. Rechtspersoonlijkheid
5. Reparation for Injuries case (IGH, 1948)
6. Criteria van rechtssubjectiviteit
HOOFDSTUK IV: STATEN
1. Staten als rechtspersonen
2. Elementen van een staat
3. Montevideo-verdrag (1933)
4. Badinter-commissie en Joegoslavië
5. Territorium
5.1. Definitie en omvang
5.2. Stabiliteit van grenzen
5.3. Grensgeschillen en rechtspraak
6. Bepaling van grenzen volgens internationaal recht
HOOFDSTUK V: AFBAKENING VAN STAATSGEZAG
1. Inleiding en bronnen
2. Functie internationaal publiekrecht
3. Bronnen
3.1. VN-Handvest
3.2. Declaration on Friendly Relations (1970)
3.3. Montevideo-verdrag (1933)
3.4. Constitutive Act of the African Union
3.5. International Law Commission
4. Algemene beginselen
4.1. Soevereiniteit en gezag
5. Concrete beginselen
5.1. Non-interventie in interne aangelegenheden
5.2. Verbod schade toe te brengen aan andere staten
5.3. Rechtsmacht (jurisdictie)
6. Beginsel van non-interventie
6.1. Algemeen
6.2. Voorbeelden
6.3. Twee aspecten
7. Relatie Staat – Internationale Organisatie
7.1. Bevoegdheden van internationale organisaties en de VN
7.1.1. Specialiteitsbeginsel
2
, 7.1.2. Implied powers theory
7.1.3. Reserved domain
7.2. Uitzondering: Veiligheidsraad
8. Relatie Staat – Staat
8.1. Historische evolutie
HOOFDSTUK VI: VERDRAGENRECHT
1. Overzicht
2. Bronnen
2.1. Nationaal recht
2.2. Internationaal gewoonterecht
HOOFDSTUK VII: VERDRAGENRECHT – WERKING EN TOEPASSING
1. Toepassing van verdragen
2. Extraterritoriale toepassing van verdragen
2.1. Jurisdictiecriterium
2.2. EVRM-jurisprudentie
3. Jurisdictie ≠ territorium
4. Toepassing van verdragen in multilaterale context
HOOFDSTUK VIII: MENSENRECHTEN
1. Historische ontwikkeling
1.1. Mensenrechten als interne aangelegenheid
1.2. Eerste internationale precedenten
1.3. Na WOII: internationale bescherming
2. Kenmerken van mensenrechten
2.1. Universeel
2.2. Onvervreemdbaar
2.3. Ondeelbaar
2.4. Interdependent
3. Individuen als subjecten van internationaal recht
4. Verticale verhouding: overheid – individu
4.1. Respecteren
4.2. Beschermen
4.3. Verwezenlijken
5. Horizontale werking van mensenrechten
6. Evolutief karakter van mensenrechten
7. Nieuwe domeinen van mensenrechten
8. Toezichtsorganen
3
,HOOFDSTUK IX: VREDE EN VEILIGHEID
1. Inleiding
2. Het verbod op het gebruik van geweld
2.1. De drie elementen van art. 2 lid 4
2.2. Reikwijdte van art. 2 lid 4
2.3. Wat valt niet onder art. 2 lid 4
3. Uitzondering: collectieve veiligheid
3.1. Hoofdstuk VI VN-Handvest
3.2. Hoofdstuk VII VN-Handvest
3.3. Dwangmaatregelen
4. Zelfverdediging
5. Vreedzame geschillenbeslechting
6. Ius ad bellum en ius in bello
HOOFDSTUK X: AANSPRAKELIJKHEID
1. Overzicht van aansprakelijkheid in het internationaal recht
2. Aansprakelijkheid van staten
2.1. Draft Articles on State Responsibility
3. Voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid
3.1. Schending van een internationale verplichting
3.2. Toerekenbaarheid
4. Toerekening
4.1. Handelingen van staatsorganen
4.2. Ultra vires-handelingen
5. Gevolgen van aansprakelijkheid
6. Aansprakelijkheid van internationale organisaties
7. Aansprakelijkheid van individuen
HOOFDSTUK XI: INTERNATIONAAL TOEZICHT OP MENSENRECHTEN
1. Algemeen
2. VN-verdragssystemen
2.1. Mensenrechtencomité (ICCPR)
2.2. Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten (ICESCR)
2.3. Comité tegen Foltering (CAT)
2.4. Comité voor de Rechten van het Kind (CRC)
2.5. Comité voor de Eliminatie van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW)
2.6. Comité voor de Eliminatie van Rassendiscriminatie (CERD)
3. Taken van de VN-comités
3.1. Statenrapportage
3.2. General Comments
3.3. Individuele klachten
3.4. Interstatelijke klachten
4. Regionale toezichtorganen
4.1. Europees Hof voor de Rechten van de Mens
4.1.1. Kenmerken
4.1.2. Bevoegdheden
4.2. Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens
4.3. Afrikaans Hof en Afrikaanse Commissie
5. Vergelijking tussen toezichtsniveaus
6. Waarom toezicht essentieel is
HOOFDSTUK XII: INTERNATIONALE ORGANISATIES
1. Definitie en kenmerken
4
,2. Oprichting en rechtspersoonlijkheid
3. Bevoegdheden van internationale organisaties
3.1. Specialiteitsbeginsel
3.2. Implied powers
4. Besluitvorming
4.1. Bindende en niet-bindende besluiten
4.2. Stemprocedures
5. Gebondenheid aan internationaal recht
6. Checks and balances
HOOFDSTUK I: BEGRIP EN AARD VAN HET
INTERNATIONAAL PUBLIEKRECHT
WAT IS INTERNATIONAAL RECHT?
Internationaal recht is het recht dat de verhoudingen tussen staten en andere subjecten van
het internationaal recht regelt. Het beschermt de publieke belangen zoals veiligheid en
welzijn.
Er is een overkoepelende rechtsorde die deze bevoegdheden toekent aan bepaalde actoren in
het internationaal rechtsgebeuren en bepaalt ook het juridisch kader waarbinnen deze
bevoegdheden moeten worden uitgeoefend. Vroeger gebruikte men de term ‘Volkenrecht’
(16e-17e eeuw).
Het gaat over interstatelijk recht (relaties tussen staten) en niet intra statelijk recht.
Het internationaal is een breed rechtsdomein waarin verschillende actoren betrokken zijn:
Internationaal milieurecht. Vb. Bedreigde diersoorten
Internationale bescherming van de rechten van de mens en humanitair recht.
o LET OP hum-recht is eigenlijk het oorlogsrecht niet mensenrechten
o Maar het ius ad bellum en ius in bello
INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT VS. INTERNATIONAAL PUBLIEKRECHT
Internationaal privaatrecht is nationaal privaatrecht met een grensoverschrijdend karakter
o Bv: huwelijkstelsel van twee personen met verschillende nationaliteit.
Internationaal publiekrecht: we hebben te maken met andere soorten actoren en andere soorten
bronnen.
o Het verbiedt zaken te doen of actoren moeten zich onderwerpen aan bepaalde regels:
Al deze regels vinden we terug in de bronnen van het IR
Deze vinden we terug in art. 38 van het statuut van het IGH (deze tekst is
verouderd).
Er zijn nog bijkomende bronnen die niet vermeld worden in art. 38
Er is een horizontaal rechtssysteem, want de staat is slechts gebonden door de staat
zelf.
▫ Ze leggen zichzelf het recht op.
Het gaat hier over internationaal
publiekrecht: het betreft niet de geschillen tussen individuen onderling. Het gaat hier om de
publieke entiteiten.
Oorspronkelijk waren er enkel staten subjecten van het internationaal recht: Het was pas veel later
dat er ook
5
, o andere subjecten van het internationaal recht ontstonden, maar deze blijven ondergeschikt
aan de staat. Er is een zekere hiërarchie tussen de subjecten van het internationaal recht.
o Vb. Internationale organisaties, steden, Rode kruis, de Rooms-katholieke kerk, …
Staten zijn de oorspronkelijke subjecten, zij hebben de volledige internationale
rechtspersoonlijkheid: Andere subjecten hebben afgeleide rechtspersoonlijkheid. Zij hebben maar
rechtspersoonlijkheid in de mate dat staten het gewild hebben.
o Als individuen rechtspersoonlijkheid hebben in het internationaal recht, is het omdat staten
het zo gewild hebben.
o Als internationale organisaties rechtspersoonlijkheid hebben, is het omdat staten deze
organisaties gecreëerd hebben met rechtspersoonlijkheid. (neem wel hier mee de theory of
implied powers zie verder (Reparation for Injuries advisory opinion 1949))
o Alles hangt af van de staat: de staat heeft de volle rechtspersoonlijkheid en beslist zelf om
aan andere subjecten een stukje rechtspersoonlijkheid toe te kennen, maar die niet volledig
is omdat staten beschouwd worden als de enige, oorspronkelijke, traditionele subjecten van
het internationaal recht.
ONTSTAAN EN EVOLUTIE
Eurocentrische oorsprongstheorie
o Startpunt: men kiest bewust voor een eurocentrische invalshoek en niet voor Afrikaanse of
Aziatische oorsprongen. Dit verklaart waarom het verhaal begint in Europa en niet elders.
Ontstaan van staten als actoren van het internationaal publiekrecht
o Het internationaal publiekrecht kan pas bestaan als er staten zijn.
o Dus: eerst moet het concept “staat” voldoende geconsolideerd zijn.
VERDRAGEN VAN WESTFALEN (1648) (= MUNSTER EN OSNABRÜCK)
Voordien ontbrak een overkoepelende rechtsorde, er waren geen soevereine staten. De staten
hadden zelf niet het hoogste gezag, ze waren onderworpen aan de heerschappij van de Paus.
Historisch kantelpunt: einde van religieuze en burgeroorlogen in Europa.
Na de verdragen van Westfalen ontstonden de eerste soevereine staten
o Doordat ze soeverein zijn, zijn ze juridisch gelijk en onafhankelijk van elk ander gezag.
o Er stond geen gezag meer boven zoals de paus, ze worden staten in de moderne zin van het
woord.
o Dit is een lopend proces dat natuurlijk stap per stap gebeurt.
Zonder deze verdragen geen basis voor internationaal recht.
1601-1899: BEPERKTE GEMEENSCHAP VAN SOEVEREINE STATEN (EUROPA) (=CONCERT OF
NATION)
Het internationaal recht blijft een exclusief Europees project.
Andere beschavingen (Azteken, Mali, India… zijn geëvolueerde staten maar) worden niet erkend als
staten, want zij hadden geen beschavingen volgens de toenmalige staten.
Kolonisatie volgt: Terra Nullius legitimeert Europese expansie (Dark Heart).
Het IPR wordt instrumenteel gebruikt om kolonisatie te rechtvaardigen (behoort aan niemand toe,
dus zelf toe-eigenen).
Sommige gekoloniseerde gebieden worden snel onafhankelijk omdat de nieuwe inwoners uit Europa
de band verbreken met het moederland (bv. USA ) en dus niet de originele bewoners die de macht
grepen.
Het recht in deze gekoloniseerde gebieden was eurocentrisch: de kolonies werden onderworpen aan
de Europese tradities door de settlers.
6
, 1900-1945: EERSTE BREUKEN IN EUROPEES MONOPOLIE OFTEWEL
GECENTRALISEERD INTERNATIONAAL RECHT
Russische Revolutie introduceert een nieuwe, marxistische benadering.
Het internationaal recht wordt minder uitsluitend Europees georiënteerd.
1945-2000: DEKOLONISERING NA WOII
Meer en meer staten streven naar onafhankelijkheid naar aanleiding van bv. de onafhankelijkheid
van Zuid-Amerika of van de onderdrukking van volkeren in WOII ➔ Massale onafhankelijkheid van
kolonies (1950–1960) (=dekolonisatie).
Aantal staten stijgt van ±30 naar ±200, vooral niet-westerse staten.
De gedekoloniseerde gebieden worden onafhankelijk op basis van het beginsel van zelfbeschikking
(1950-1960).
Deze nieuwe staten proberen het internationaal publiekrecht te hervormen (nu dat ze een
meerderheid vormen), zodat het minder een instrument van westerse belangen is. Zij willen weg
van de ondergeschikte positie waarin ze zich bevinden. Ze doen dit op basis van algemeen
aanvaarde democratische principes.
Hun invloed blijft beperkt, omdat de fundamenten van het internationaal publiekrecht sterk
verankerd zijn in westerse tradities.
DE KOUDE OORLOG ALS IJKPUNT (1950–1980)
Belang van de Koude Oorlog in het Internationaal Publiekrecht (IPR)
o De Koude Oorlog vormt een cruciale periode in de ontwikkeling van het internationaal
publiekrecht.
o Oost-Westconfrontatie
Spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie leiden tot een
immobilisme van het internationaal recht.
Door blokkadepolitiek en wederzijdse tegenstellingen kan het IPR nauwelijks
vooruitgang boeken.
o Climax en einde van de USSR (1989)
Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie markeert de climax van de Koude Oorlog.
o Gevolgen voor het internationaal recht na 1989
Het internationaal recht functioneert opnieuw beter.
De VN-Veiligheidsraad werkt veel effectiever.
Er is opnieuw meer toepassing van de regels van het IPR.
NA DE KOUDE OORLOG: NIEUWE CONFLICTEN EN NIEUWE STATEN
Gewapende conflicten in Europa
o Het einde van de Koude Oorlog leidt tot veel gewapende conflicten in Europa.
o Deze conflicten brengen het ontstaan van nieuwe staten met zich mee, die vervolgens lid
worden van de VN.
o Voorbeelden: Joegoslavië, Eritrea, Zuid-Soedan.
Toename van interne gewapende conflicten
o Naast internationale conflicten ontstaan er ook vele interne gewapende conflicten.
o Verschuiving van actoren
Focus verschuift van conflicten tussen staten naar conflicten binnen staten die
imploderen.
Voorbeelden: conflicten tussen rebellen en staatslegers.
Meer aandacht voor niet-statelijke actoren.
Nieuwe vragen rijzen, zoals: zijn terroristen onderworpen aan internationaal recht?
7