Inhoudsopgave
Les 3.1) Geneeskunde.........................................................................................................................2
Les 3.2) Geneeskunde.......................................................................................................................16
Les 3.3) Geneeskunde.......................................................................................................................21
Les 3.4) Geneeskunde.......................................................................................................................24
Les 3.5) Geneeskunde.......................................................................................................................29
Les 3.6) Geneeskunde.......................................................................................................................35
Les 3.7) Geneeskunde.......................................................................................................................39
Les 3.1) Verpleegkundige Zorgverlening...........................................................................................42
Les 3.2) Verpleegkundige Zorgverlening...........................................................................................46
Les 1.1) OZ........................................................................................................................................48
Les 2.1) OZ........................................................................................................................................50
Les 3.1) OZ........................................................................................................................................54
Les 3.2) OZ........................................................................................................................................56
Les 3.3) OZ........................................................................................................................................58
Les 3.4) OZ........................................................................................................................................61
Les 2.1) ZO........................................................................................................................................63
Les 2.2) ZO........................................................................................................................................65
Les 3.1) ZO........................................................................................................................................68
Les 3.2) ZO........................................................................................................................................73
Les 3.3) ZO........................................................................................................................................75
1
,Les 3.1) Geneeskunde
Leerdoelen:
1. Benoemen welke psychische functies er zijn
2. Benoemen welke psychische functiestoornissen er zijn
3. De verschillende groepen stoornissen binnen de psychiatrie indelen volgens DSM 5
Psychische functies en functiestoornissen
Cognitieve functies – denken
Bewustzijn, aandacht, oriëntatie
o Bewustzijn
- Besef van zelf en omgeving
- Bewustzijn wordt ook wel het wakend sensorium genoemd: de
gevoeligheid voor prikkels uit zichzelf en de omgeving.
- Er kan onderscheid gemaakt worden tussen een object-bewustzijn en
een zelfbewustzijn.
Zelfbewustzijn: het vermogen om bepaalde ervaringen toe te
schrijven aan de eigen persoon (reflectieve/ik-bewustzijn)
Object-bewustzijn: het weet hebben van de omgeving, tijd, ruimte
en andere mensen.
- Stoornis
Verhoogd bewustzijn: een groter dan normale openheid voor
indrukken vanuit de omgeving en/of eigen ervaringen
(manie/drugs).
Bewustzijnsverruiming: er wordt een grotere diversiteit dan
normaal aan prikkels bewust geregistreerd.
Verlaagd bewustzijn: van sufheid tot dood. Niveau van alle
psychische activiteiten daalt. Er is sprake van een lichte
desoriëntatie. Bij somnolentie is de persoon slaperig en moet hij
moeite doen om wakker te blijven.
Coma, is een bewustzijnsverlies waarbij iemand niet meer
wakker gemaakt kan worden en geen peesreflexen meer
vertoont. Reageert niet meer op prikkels.
Bewustzijnsvernauwing: iemand lijkt voor een bepaalde selectie
aan prikkels open te staan.
Delier: een wisselend helder en verlaagd bewustzijn,
desoriëntatie en een verminderde aandacht. Het denken is
verward en de spraak onsamenhangend, ook is er meestal
sprake van een waan en bewegingsdrang.
o Aandacht
- Bewuste en selectieve (re)actie naar een situatie. Hierbij is er een
proces gaande van herhaalde wisseling tussen figuur en achtergrond.
- Aandacht omvat twee aspecten:
Waakzaamheid of alertheid;
Vermogen tot aanhoudende aandacht.
- Stoornis:
Verhoogde aandacht: allerlei prikkels krijgen de aandacht. Er is
sprake van hyperalertheid (angst, ADD, trance)
Verminderde aandacht: bij een verlaagd bewustzijn of
concentratiemoeilijkheden (depressie, drugs, dementie)
o Oriëntatie
- Het vermogen om zicht te plaatsen in tijd, ruimte en persoon.
- Oriëntatie wordt ingedeeld in:
Respectievelijk chronologische oriëntatie: welk moment van de
dag/jaar is het?
2
, Topografische oriëntatie: waar bevind ik me?
Interpersoonlijke oriëntatie (wie ben ik en wie zijn de anderen?)
- Stoornis:
Desoriëntatie: iemand is zijn vermogen kwijt om zicht te
situeren in de tijd, ruimte en/of persoon. (psychose)
Inprenting en geheugen
3 vermogens van het geheugen (inprentings-, retentie- en reproductievermogen)
o Inprenting = opnemen van informatie
o Retentie = opslaan van informatie
Korte termijn geheugen
Lange termijn geheugen
o Reproductie = ophalen van informatie
Het geheugen beïnvloedt de waarneming, maar het geheugen kan ook beïnvloed
worden:
− Door het bewustzijn, inprenting of herinnering worden bemoeilijkt of als
iemand moe of suf is.
− Aandacht en interesse hebben ook invloed, wanneer er geen aandacht of
interesse is, kunnen de gegevens niet ingeprent worden.
− Gevoel en stemming, inprenting van ervaringen gaat meestal gepaard met
emotie. Als emotie sterk is, is de inprenting ook sterk.
Geheugen wordt verdeeld in:
− Het kortetermijngeheugen, behelst informatie die op dat moment in ons
bewustzijn actief is. Informatie wordt hier snel weer vergeten als zij niet in het
langetermijngeheugen wordt opgeslagen.
− Het langetermijngeheugen, gegevens en ervaringen kunnen voor lange tijd
herinnerd blijven.
Daarnaast kan het geheugen ook nog worden verdeeld in drie soorten:
− Episodisch geheugen (gebeurtenissen uit de eigen biografie)
− Semantische geheugen (feiten)
− Procedureel geheugen (impliciet geleerde activiteiten: aan- en uitkleden,
fietsen).
Stoornissen in het geheugen
o Organische en symptomatische geheugenstoornissen
- Organische geheugenstoornissen ontstaan door
hersenbeschadigingen.
- Symptomatische geheugenstoornissen ontstaan door vergiftigingen.
- Beiden hebben een lichamelijke oorzaak.
- Defect bij inprenting en retentie.
- Anamnestisch syndroom: inprentingsstoornis, korte en lange
termijn geheugenstoornis (vb. Korsakoff (lang drinken))
- Amnesie: geheugendefect voor een bepaalde gebeurtenis of
periode.
o Retrograad: niets herinneren ervoor, geheugenstoornis
vóór het trauma
o Anterograad: geen nieuwe herinneringen maken,
geheugen na het trauma is verstoord.
o Psychogene geheugenstoornis – dissociatieve amnesie
Hebben een psychische oorzaak. Defect in de reproductie.
Psychotrauma gehad (overal, verkrachting), er is altijd sprake van emotioneel
beladen en conflictueuze gebeurtenissen.
3
Les 3.1) Geneeskunde.........................................................................................................................2
Les 3.2) Geneeskunde.......................................................................................................................16
Les 3.3) Geneeskunde.......................................................................................................................21
Les 3.4) Geneeskunde.......................................................................................................................24
Les 3.5) Geneeskunde.......................................................................................................................29
Les 3.6) Geneeskunde.......................................................................................................................35
Les 3.7) Geneeskunde.......................................................................................................................39
Les 3.1) Verpleegkundige Zorgverlening...........................................................................................42
Les 3.2) Verpleegkundige Zorgverlening...........................................................................................46
Les 1.1) OZ........................................................................................................................................48
Les 2.1) OZ........................................................................................................................................50
Les 3.1) OZ........................................................................................................................................54
Les 3.2) OZ........................................................................................................................................56
Les 3.3) OZ........................................................................................................................................58
Les 3.4) OZ........................................................................................................................................61
Les 2.1) ZO........................................................................................................................................63
Les 2.2) ZO........................................................................................................................................65
Les 3.1) ZO........................................................................................................................................68
Les 3.2) ZO........................................................................................................................................73
Les 3.3) ZO........................................................................................................................................75
1
,Les 3.1) Geneeskunde
Leerdoelen:
1. Benoemen welke psychische functies er zijn
2. Benoemen welke psychische functiestoornissen er zijn
3. De verschillende groepen stoornissen binnen de psychiatrie indelen volgens DSM 5
Psychische functies en functiestoornissen
Cognitieve functies – denken
Bewustzijn, aandacht, oriëntatie
o Bewustzijn
- Besef van zelf en omgeving
- Bewustzijn wordt ook wel het wakend sensorium genoemd: de
gevoeligheid voor prikkels uit zichzelf en de omgeving.
- Er kan onderscheid gemaakt worden tussen een object-bewustzijn en
een zelfbewustzijn.
Zelfbewustzijn: het vermogen om bepaalde ervaringen toe te
schrijven aan de eigen persoon (reflectieve/ik-bewustzijn)
Object-bewustzijn: het weet hebben van de omgeving, tijd, ruimte
en andere mensen.
- Stoornis
Verhoogd bewustzijn: een groter dan normale openheid voor
indrukken vanuit de omgeving en/of eigen ervaringen
(manie/drugs).
Bewustzijnsverruiming: er wordt een grotere diversiteit dan
normaal aan prikkels bewust geregistreerd.
Verlaagd bewustzijn: van sufheid tot dood. Niveau van alle
psychische activiteiten daalt. Er is sprake van een lichte
desoriëntatie. Bij somnolentie is de persoon slaperig en moet hij
moeite doen om wakker te blijven.
Coma, is een bewustzijnsverlies waarbij iemand niet meer
wakker gemaakt kan worden en geen peesreflexen meer
vertoont. Reageert niet meer op prikkels.
Bewustzijnsvernauwing: iemand lijkt voor een bepaalde selectie
aan prikkels open te staan.
Delier: een wisselend helder en verlaagd bewustzijn,
desoriëntatie en een verminderde aandacht. Het denken is
verward en de spraak onsamenhangend, ook is er meestal
sprake van een waan en bewegingsdrang.
o Aandacht
- Bewuste en selectieve (re)actie naar een situatie. Hierbij is er een
proces gaande van herhaalde wisseling tussen figuur en achtergrond.
- Aandacht omvat twee aspecten:
Waakzaamheid of alertheid;
Vermogen tot aanhoudende aandacht.
- Stoornis:
Verhoogde aandacht: allerlei prikkels krijgen de aandacht. Er is
sprake van hyperalertheid (angst, ADD, trance)
Verminderde aandacht: bij een verlaagd bewustzijn of
concentratiemoeilijkheden (depressie, drugs, dementie)
o Oriëntatie
- Het vermogen om zicht te plaatsen in tijd, ruimte en persoon.
- Oriëntatie wordt ingedeeld in:
Respectievelijk chronologische oriëntatie: welk moment van de
dag/jaar is het?
2
, Topografische oriëntatie: waar bevind ik me?
Interpersoonlijke oriëntatie (wie ben ik en wie zijn de anderen?)
- Stoornis:
Desoriëntatie: iemand is zijn vermogen kwijt om zicht te
situeren in de tijd, ruimte en/of persoon. (psychose)
Inprenting en geheugen
3 vermogens van het geheugen (inprentings-, retentie- en reproductievermogen)
o Inprenting = opnemen van informatie
o Retentie = opslaan van informatie
Korte termijn geheugen
Lange termijn geheugen
o Reproductie = ophalen van informatie
Het geheugen beïnvloedt de waarneming, maar het geheugen kan ook beïnvloed
worden:
− Door het bewustzijn, inprenting of herinnering worden bemoeilijkt of als
iemand moe of suf is.
− Aandacht en interesse hebben ook invloed, wanneer er geen aandacht of
interesse is, kunnen de gegevens niet ingeprent worden.
− Gevoel en stemming, inprenting van ervaringen gaat meestal gepaard met
emotie. Als emotie sterk is, is de inprenting ook sterk.
Geheugen wordt verdeeld in:
− Het kortetermijngeheugen, behelst informatie die op dat moment in ons
bewustzijn actief is. Informatie wordt hier snel weer vergeten als zij niet in het
langetermijngeheugen wordt opgeslagen.
− Het langetermijngeheugen, gegevens en ervaringen kunnen voor lange tijd
herinnerd blijven.
Daarnaast kan het geheugen ook nog worden verdeeld in drie soorten:
− Episodisch geheugen (gebeurtenissen uit de eigen biografie)
− Semantische geheugen (feiten)
− Procedureel geheugen (impliciet geleerde activiteiten: aan- en uitkleden,
fietsen).
Stoornissen in het geheugen
o Organische en symptomatische geheugenstoornissen
- Organische geheugenstoornissen ontstaan door
hersenbeschadigingen.
- Symptomatische geheugenstoornissen ontstaan door vergiftigingen.
- Beiden hebben een lichamelijke oorzaak.
- Defect bij inprenting en retentie.
- Anamnestisch syndroom: inprentingsstoornis, korte en lange
termijn geheugenstoornis (vb. Korsakoff (lang drinken))
- Amnesie: geheugendefect voor een bepaalde gebeurtenis of
periode.
o Retrograad: niets herinneren ervoor, geheugenstoornis
vóór het trauma
o Anterograad: geen nieuwe herinneringen maken,
geheugen na het trauma is verstoord.
o Psychogene geheugenstoornis – dissociatieve amnesie
Hebben een psychische oorzaak. Defect in de reproductie.
Psychotrauma gehad (overal, verkrachting), er is altijd sprake van emotioneel
beladen en conflictueuze gebeurtenissen.
3
