GEDRAG, COGNITIE & EMOTIE HC
HC 1.1: THEORETISCHE MODELLEN
INLEIDING
• Belangrijk om preventie en vroeg detectie centraal te stellen
• Organiseer zorg waar mensen 'leven' (op school, bij de huisarts...)
• Investeer in psychologische en emotionele geletterdheid
• Kwetsbare bevolkingsgroepen hebben andere aanpak nodig dan klassieke een-op-een-
contact bij een hulpverlener
• Preventie, vroege detectie en interventie bij kinderen en jongeren is belangrijk, laag
drempelige hulp
1. BIOPSYCHOSOCIAAL MODEL (ENGEL, 1977)
Altijd een wisselwerking
2. BELANGRIJKE PERSPECTIEVEN
1
,3. NEUROBIOLOGIE EN GEDRAG
Hoe produceren de hersenen gedrag en psychische processen? Casus: Phineas Gage (1848)
Persoonlijkheidsconstruct kan veranderen doorheen de levenscyclus (Bv: een ongeluk)
4. MODELLEN VAN GEDRAGSVERANDERING
Leren als basis voor gedragsverandering*
• Aanleren van gedrag
• Leren aanpassen van gedrag
Gedragsverandering: impact op wat je voelt en denkt
• Opzoekwerk in literatuur die relevant is voor context waarin men gedragsverandering wil
• Welke determinanten van het specifiek gedrag dienen te veranderen?
• De basistheorieën & modellen bieden een lens om naar de praktijk te kijken.
Als persoon kan je niet veranderen, maar je kan wel je gedrag aanpassen
5. KLASSIEKE CONDITIONERING
2
,6. OPERANTE CONDITIONERING
7. SOCIAAL LEREN
We kunnen leren door directe ervaring en ook door anderen te bestuderen.
(Bandura Bobo Doll experiment) Gender speelt een belangrijke rol, jongens tot 3x meer kans om
na te doen en meisjes 2X, Worden meer beïnvloed door hetzelfde geslacht.
• Andere mensen beloont → niet zo motiverend om naar te streven
• Andere mensen gestraft → meer motivatie voor de straf te vermijden (zeker bij meisjes)
Korte termijn effect op gedrag nabootsen
8. GEDRAGSDETERMINANTEN
Waarom komen mensen niet in actie voor ‘climate change’?
(Gedragsaffect: b.; als ik als individu ga protesteren heeft het geen affect)
• Gedragsaffect = het gevoelsmatige deel van gedrag. (Bv. als ik als individu ga
protesteren heeft het geen effect)
• Gedragsdeterminant = de factor die gedrag beïnvloedt of bepaalt. (Bv; excuses om je
gedrag niet te veranderen)
o Vaak uit angst voor verandering/ aangeleerde hulpeloosheid
9. ZELFDETERMINATIETHEORIE (RYAN & DECI, 2000)
Autonomie, verbondenheid en competentie zijn de 3 basis regels, als er iets fout is moet je
denken aan welke van de 3 zaken ligt dat dan?
• Persoonlijke zinvolheid: niet uit passie
• Interne druk: het jezelf opleggen, om zelf een goed gevoel te krijgen
3
, • Externe druk: bv. goede punten halen door druk van ouders
• Hulpeloosheid: “ik kan het toch niet”
• Intrinsieke motivatie: iets doen omdat je het zelf leuk/boeiend vindt
• Geïntegreerde regulatie: gedrag dat in het waardesysteem past (bv. bepaalde job doen
omdat je het werk belangrijk vindt en het bij je w&n past)
• Regulatie o.b.v. je identificeren met de bezigheid: de activiteit is persoonlijk belangrijk
of waardevol (bv. het vuil buiten zetten omdat het anders stinkt binnen)
• Geïnternaliseerde regulatie: om positieve gevoelens te bevorderen en negatieve
gevoelens te vermijden (bv. interne beloningen, straffen en verwachtingen; als ik niet
goed mijn best doe, wat gaan anderen dan van mij denken? Ik doe mijn best zodat ze
trots zijn op mij, perfectionisme)
• Externe regulatie: alleen iets doen door externe druk (bv. werken voor geld, als je niet
gaat werken heb je geen loon/inkomen meer)
• A-motivatie: het ontbreken van motivatie: iemand ziet geen verband tussen zijn/haar
gedrag en de mogelijke uitkomst, ervaart geen waarde in de activiteit en voelt zich niet
aangemoedigd om deze uit te voeren
10. SELF-EFFICACY THEORY (BANDURA, 1977, 1986, 1997)
= De eigen effectiviteitsverwachting
Kennis over eigen mogelijkheden beïnvloed gedrag
Biofeedback (emotionele arousal)
• Bv; hartslag, nekpijn, …
Sociaal leren
• Bv; vrienden studeren dus jij ook
Overredende communicatie
• Beinvloed door andere om jezelf op te
peppen
Prestatie resultaten (eerdere ervaringen)
• Link maken met eerdere situaties die goed/ slecht gingen
4
HC 1.1: THEORETISCHE MODELLEN
INLEIDING
• Belangrijk om preventie en vroeg detectie centraal te stellen
• Organiseer zorg waar mensen 'leven' (op school, bij de huisarts...)
• Investeer in psychologische en emotionele geletterdheid
• Kwetsbare bevolkingsgroepen hebben andere aanpak nodig dan klassieke een-op-een-
contact bij een hulpverlener
• Preventie, vroege detectie en interventie bij kinderen en jongeren is belangrijk, laag
drempelige hulp
1. BIOPSYCHOSOCIAAL MODEL (ENGEL, 1977)
Altijd een wisselwerking
2. BELANGRIJKE PERSPECTIEVEN
1
,3. NEUROBIOLOGIE EN GEDRAG
Hoe produceren de hersenen gedrag en psychische processen? Casus: Phineas Gage (1848)
Persoonlijkheidsconstruct kan veranderen doorheen de levenscyclus (Bv: een ongeluk)
4. MODELLEN VAN GEDRAGSVERANDERING
Leren als basis voor gedragsverandering*
• Aanleren van gedrag
• Leren aanpassen van gedrag
Gedragsverandering: impact op wat je voelt en denkt
• Opzoekwerk in literatuur die relevant is voor context waarin men gedragsverandering wil
• Welke determinanten van het specifiek gedrag dienen te veranderen?
• De basistheorieën & modellen bieden een lens om naar de praktijk te kijken.
Als persoon kan je niet veranderen, maar je kan wel je gedrag aanpassen
5. KLASSIEKE CONDITIONERING
2
,6. OPERANTE CONDITIONERING
7. SOCIAAL LEREN
We kunnen leren door directe ervaring en ook door anderen te bestuderen.
(Bandura Bobo Doll experiment) Gender speelt een belangrijke rol, jongens tot 3x meer kans om
na te doen en meisjes 2X, Worden meer beïnvloed door hetzelfde geslacht.
• Andere mensen beloont → niet zo motiverend om naar te streven
• Andere mensen gestraft → meer motivatie voor de straf te vermijden (zeker bij meisjes)
Korte termijn effect op gedrag nabootsen
8. GEDRAGSDETERMINANTEN
Waarom komen mensen niet in actie voor ‘climate change’?
(Gedragsaffect: b.; als ik als individu ga protesteren heeft het geen affect)
• Gedragsaffect = het gevoelsmatige deel van gedrag. (Bv. als ik als individu ga
protesteren heeft het geen effect)
• Gedragsdeterminant = de factor die gedrag beïnvloedt of bepaalt. (Bv; excuses om je
gedrag niet te veranderen)
o Vaak uit angst voor verandering/ aangeleerde hulpeloosheid
9. ZELFDETERMINATIETHEORIE (RYAN & DECI, 2000)
Autonomie, verbondenheid en competentie zijn de 3 basis regels, als er iets fout is moet je
denken aan welke van de 3 zaken ligt dat dan?
• Persoonlijke zinvolheid: niet uit passie
• Interne druk: het jezelf opleggen, om zelf een goed gevoel te krijgen
3
, • Externe druk: bv. goede punten halen door druk van ouders
• Hulpeloosheid: “ik kan het toch niet”
• Intrinsieke motivatie: iets doen omdat je het zelf leuk/boeiend vindt
• Geïntegreerde regulatie: gedrag dat in het waardesysteem past (bv. bepaalde job doen
omdat je het werk belangrijk vindt en het bij je w&n past)
• Regulatie o.b.v. je identificeren met de bezigheid: de activiteit is persoonlijk belangrijk
of waardevol (bv. het vuil buiten zetten omdat het anders stinkt binnen)
• Geïnternaliseerde regulatie: om positieve gevoelens te bevorderen en negatieve
gevoelens te vermijden (bv. interne beloningen, straffen en verwachtingen; als ik niet
goed mijn best doe, wat gaan anderen dan van mij denken? Ik doe mijn best zodat ze
trots zijn op mij, perfectionisme)
• Externe regulatie: alleen iets doen door externe druk (bv. werken voor geld, als je niet
gaat werken heb je geen loon/inkomen meer)
• A-motivatie: het ontbreken van motivatie: iemand ziet geen verband tussen zijn/haar
gedrag en de mogelijke uitkomst, ervaart geen waarde in de activiteit en voelt zich niet
aangemoedigd om deze uit te voeren
10. SELF-EFFICACY THEORY (BANDURA, 1977, 1986, 1997)
= De eigen effectiviteitsverwachting
Kennis over eigen mogelijkheden beïnvloed gedrag
Biofeedback (emotionele arousal)
• Bv; hartslag, nekpijn, …
Sociaal leren
• Bv; vrienden studeren dus jij ook
Overredende communicatie
• Beinvloed door andere om jezelf op te
peppen
Prestatie resultaten (eerdere ervaringen)
• Link maken met eerdere situaties die goed/ slecht gingen
4