2019
Ontwikkelingspsychologie
KDG
RAIN DE PRINS
,Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1: Ontwikkeling van emoties
1.1 Inleiding:
Hedendaagse literatuur -> emotie: cognitivistische visie die verder gaat dan behavioristische visie
• Behavioristische visie: een paar emoties aangeboren, de rest ontstaat via conditionering
• Cognitivistische visie: plaats voor het belang van de behoeften en verlangens, in het ontstaan van
emoties wat sterk benadrukt werd in humanistische visie
• Hedendaags -> Cognitivistische visie
1.2 Structuur van de emotionele ontwikkeling:
Structuur van de emotionele ontwikkeling: zelden wordt er in de literatuur gesproken over de
emotionele ontwikkeling omdat dit zo sterk verbonden is met de sociale ontwikkeling.
Vandaar de term: socio-emotionele ontwikkeling.
Emotionele ontwikkeling bestaat uit
• Evolutie van de eigen emoties
• Inzicht in de emoties van anderen
Beiden zijn noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling waardoor je goed functioneert in een
omgeving. Anderzijds zal de sociale omgeving, naast de biologische bepaling, een sterke invloed
hebben op de ontwikkeling van beide factoren.
1.2.1 Evolutie van de eigen emoties:
We moeten eerst onze eigens gevoelens kunnen inschatten voor we naar een ander kunnen zien.
1. Zelfbewustzijn
De zuigeling
• Pasgeborene
Maakt geen onderscheidt tussen zichzelf en de buitenwereld -> erg op zichzelf gericht
Gewaarwordingen aan omgeving: het gewoon worden van dingen rond u
Toch gevoelig voor omgeving (omgeving heeft invloed op het kind)
➢ (Vibratiegevoelens) Als er veel baby’s wenen -> uw baby gaat ook wenen
Gevoel van de zuigeling is vooral opwinding (nieuwe dingen ontdekken) -> sensomotorische
ervaringen die meestal door lust of onlust gekleurd worden
• Na 2 maanden
Gevoelens worden duurzamer
➢ Stemmingen: baby’s kunnen positieve en negatieve stemmingen aanvoelen
Kunnen variëren tussen opgeruimdheid en neerslachtigheid
• Na 3 à 4 maanden
Zintuigen zijn ontwikkeld -> baby gaat op ontdekking in de buitenwereld
➢ Kijken, luisteren, grijpen, proeven
Drie drijfveren die voldaan moeten worden
➢ Genotsdrang: lust wordt herhaald (knuffels krijgen, vertroeteld worden), onlust
vermeden (koud, geen kleren, uit badje moeten)
➢ Sensatiedrang: kijken en (mond-)voelen (baby’s willen kijken, grijpen en voelen)
➢ Activiteitsdrang: speldrang, nabootsingdrang (Gezichtsuitdrukkingen nabootsen, van
zichzelf en de andere + in het begin herhalen ze nadat ze iets per ongeluk hebben
vastgepakt)
• 6 maanden
Wordt bewuster van andere mensen
Gaan meer gedifferentieerde gevoelens ervaren (differentiatie = drang bij anderen te zijn)
Kijken naar gevoelsuitdrukkingen -> leidt tot hersengolven die lijken op de hersengolven van
volwassenen wanneer zij gezichtsuitdrukkingen opvangen (Grossman, Striano en Friederici)
1
,• 1 jaar
Kind kan bepaalde gevoelens goed uitdrukken via lichamelijkheid
➢ Huilen, lachen, gebrek aan eetlust, rumoerigheid, … zijn uitingen van gevoelens waar hij
op bepaalde momenten mee zit.
• Peuter
Peuter leert nee zeggen, worden eigen persoontje en willen graag deelnemen en spelen met jouw
speelgoed. Ze leren dat ze het niet eens moeten zijn met de ouders.
Stapt, kan dingen gewild grijpen, wil meespelen met anderen
➢ Eerste gevoelens naar buitenwereld -> wil deelnemen aan het sociale leven
Differentiatie van gevoelens
➢ Nieuw: verwondering, twijfel, sympathie, jaloersheid en schaamte
Eerste zelfbewustzijn komt stilstaan tot ontwikkeling
➢ Koppig tonen, agressief, soms brutaal
➢ Maar zal ook affectie tonen
o Gevoelens zijn directe uitingen op wat zich in zijn omgeving voordoet
De kleuter (belangrijke periode)
Ontwikkeling in het ik- beleven
• Onderscheid tussen ik en niet-ik
Consequenties naar gevoelens over eigen bezit en dat van anderen
Eigenmachtsgevoel
• Alle gevoelens -> geconcentreerd op eigen ik
• Egocentrisme = kenmerk van deze periode
komt tot uiting bij: spel, fantasie, motieven van gedrag
• Kind ziet zichzelf als middelpunt van de wereld
Zoals hij denkt en voelt -> zo denken en voelen de anderen ook
• Op zoek naar hun identiteit
Tegenwoordig zemf kiezen met welk speelgoed ze spelen etc.
Confrontatie met de buitenwereld + Uitbreiding van sociale contacten en gevoelens
• Kind gaat naar school
Nieuwe situatie (begin = bedreigend, maar geleidelijk aan meer vertrouwd): 20 à 30 kinderen
en 1 juf -> gedwongen om te gaan met kinderen van andere aard, afkomst en cultuur
• Kleuterleidster = heilig
Wat papa of mama zegt -> wordt soms in twijfel getrokken
Maar aan de woorden van de juf wordt niet getwijfeld
Juf (buiten het gezin) = 1ste volwassene die belangrijke rol in hun leven gaat spelen, ze zullen
zich hechten aan de juf. Hierdoor -> juf heeft grote verantwoordelijkheid, vertrouwensfiguur
• Ontstaat een behoefte aan leeftijdsgenootjes
Kleuter zoekt ze op om mee te spelen, soms verzinnen fantasie (realisme als denkfout Piaget)
Kunnen elkaars gedrag sterk beïnvloeden: actie en reactie bepalen hun gedrag in de toekomst
Prestatiedrang en initiatiename
• Rond 3 à 4 jaar -> prestatiegericht gedrag
Gaat prestaties vergelijken met die van anderen en wordt zo gestimuleerd om beter te doen
Meisjes willen vooral goedkeuring en lof, Jongen -> vooral prestaties centraal
• Opgavebewustzijn verwerven = belangrijk
Onderscheid maken tussen wat ze willen bereiken en wat ze verwachten te zullen bereiken
Kleuter moet geholpen worden -> kan eigen mogelijkheden nog niet juist inschatten
Als hij zich overschat -> geconfronteerd met mislukking en teleurstelling -> gaat twijfelen aan
zichzelf -> overcompensatie
(opvoeder) kan niet alle mislukkingen vermijden, maar kan ondersteunen en helpen instellen
van haalbare doelstellingen
2
, Het lagere schoolkind
• Leert eigen prestaties beoordelen
Lezen en schrijven -> moeten beoordeeld worden op het kunnen én de inzet
Leren eigen prestaties beoordelen -> ontstaan nieuwe reeks gevoelens
• Zelfwaardegevoel
sterk verbonden met prestaties en wat de buitenwereld denkt
Meerwaardigheid, minderwaardigheid, schuld, spijt en schaamte
Worden gevoelig voor positieve en negatieve opmerkingen over zichzelf, wat ze doen en hun
milieu
• De vergelijking met anderen leiden tot gevoelens over anderen
Bewondering, spot, leedvermaak en ijverzucht
• Uitbreiding van sociale gevoelens door anderen bezig te zien
Ontstaan van morele gevoelens
Gevoelens komen meer samen voor (Vb. tegelijkertijd afgunst en respect voor vriend)
Stemmingen wisselen nog gemakkelijk maar worden duurzamer
• Gevoelens hebben nog weinig diepgang
Nog eigengericht, eigenmachtsgevoel, levensgevoel (uitgelaten, overmoedig)
Verklaart het uitlachen zieke/ misvormde kameraadjes, pijnigen van dieren soms puur uit
nieuwsgierigheid
2. Emotionele zelfregulatie
Emotionele zelfregulatie = de strategieën die we gebruiken om onze emoties aan te passen tot een
comfortabele intensiteit zodat we onze doelen kunnen bereiken
• Prefrontale hersenschors = erg belangrijk voor emoties te kunnen controleren
Niet Baby: nauwelijks ontwikkeld -> geen mogelijkheden om emoties te kunnen controleren
➢ Baby’s leren door imitatie
Kleuters ontdekken dat ze iets kunnen doen en zo tot andere gevoelens kunnen komen
➢ Ontwikkeling van taal en die leren gebruiken = belangrijke factor
Lagere schoolkind: Onderscheid probleemgerichte coping en emotiegerichte coping
➢ Als de situatie onaangenaam is en ze kunnen het veranderen zullen ze kiezen om het
probleem aan te pakken
➢ Als ze het weinig kunnen veranderen staan ze zichzelf toe om de emoties die daarbij horen
te ervaren
Rond 12 jaar: periode van synaptische groei in de prefrontale hersenzone
➢ Belangrijk om emoties te controleren
Rond 17 jaar: periode van synaptogenese in de temporale hersenzone = meer verbanden
leggen in het taalgebied -> complexe emoties kunnen omzetten in taal
Inzicht in eigen emoties
A. ZELFBEWUSTZIJN
Zuigeling: 3 drijfveren
Kleuter: ik-beleven , sociale contacten en initiatief
Lagere schoolkind: zelfwaardegevoel
B. EMOTIONELE ZELFREGULATIE
Pre-frontale cortex
taal
3
Ontwikkelingspsychologie
KDG
RAIN DE PRINS
,Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1: Ontwikkeling van emoties
1.1 Inleiding:
Hedendaagse literatuur -> emotie: cognitivistische visie die verder gaat dan behavioristische visie
• Behavioristische visie: een paar emoties aangeboren, de rest ontstaat via conditionering
• Cognitivistische visie: plaats voor het belang van de behoeften en verlangens, in het ontstaan van
emoties wat sterk benadrukt werd in humanistische visie
• Hedendaags -> Cognitivistische visie
1.2 Structuur van de emotionele ontwikkeling:
Structuur van de emotionele ontwikkeling: zelden wordt er in de literatuur gesproken over de
emotionele ontwikkeling omdat dit zo sterk verbonden is met de sociale ontwikkeling.
Vandaar de term: socio-emotionele ontwikkeling.
Emotionele ontwikkeling bestaat uit
• Evolutie van de eigen emoties
• Inzicht in de emoties van anderen
Beiden zijn noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling waardoor je goed functioneert in een
omgeving. Anderzijds zal de sociale omgeving, naast de biologische bepaling, een sterke invloed
hebben op de ontwikkeling van beide factoren.
1.2.1 Evolutie van de eigen emoties:
We moeten eerst onze eigens gevoelens kunnen inschatten voor we naar een ander kunnen zien.
1. Zelfbewustzijn
De zuigeling
• Pasgeborene
Maakt geen onderscheidt tussen zichzelf en de buitenwereld -> erg op zichzelf gericht
Gewaarwordingen aan omgeving: het gewoon worden van dingen rond u
Toch gevoelig voor omgeving (omgeving heeft invloed op het kind)
➢ (Vibratiegevoelens) Als er veel baby’s wenen -> uw baby gaat ook wenen
Gevoel van de zuigeling is vooral opwinding (nieuwe dingen ontdekken) -> sensomotorische
ervaringen die meestal door lust of onlust gekleurd worden
• Na 2 maanden
Gevoelens worden duurzamer
➢ Stemmingen: baby’s kunnen positieve en negatieve stemmingen aanvoelen
Kunnen variëren tussen opgeruimdheid en neerslachtigheid
• Na 3 à 4 maanden
Zintuigen zijn ontwikkeld -> baby gaat op ontdekking in de buitenwereld
➢ Kijken, luisteren, grijpen, proeven
Drie drijfveren die voldaan moeten worden
➢ Genotsdrang: lust wordt herhaald (knuffels krijgen, vertroeteld worden), onlust
vermeden (koud, geen kleren, uit badje moeten)
➢ Sensatiedrang: kijken en (mond-)voelen (baby’s willen kijken, grijpen en voelen)
➢ Activiteitsdrang: speldrang, nabootsingdrang (Gezichtsuitdrukkingen nabootsen, van
zichzelf en de andere + in het begin herhalen ze nadat ze iets per ongeluk hebben
vastgepakt)
• 6 maanden
Wordt bewuster van andere mensen
Gaan meer gedifferentieerde gevoelens ervaren (differentiatie = drang bij anderen te zijn)
Kijken naar gevoelsuitdrukkingen -> leidt tot hersengolven die lijken op de hersengolven van
volwassenen wanneer zij gezichtsuitdrukkingen opvangen (Grossman, Striano en Friederici)
1
,• 1 jaar
Kind kan bepaalde gevoelens goed uitdrukken via lichamelijkheid
➢ Huilen, lachen, gebrek aan eetlust, rumoerigheid, … zijn uitingen van gevoelens waar hij
op bepaalde momenten mee zit.
• Peuter
Peuter leert nee zeggen, worden eigen persoontje en willen graag deelnemen en spelen met jouw
speelgoed. Ze leren dat ze het niet eens moeten zijn met de ouders.
Stapt, kan dingen gewild grijpen, wil meespelen met anderen
➢ Eerste gevoelens naar buitenwereld -> wil deelnemen aan het sociale leven
Differentiatie van gevoelens
➢ Nieuw: verwondering, twijfel, sympathie, jaloersheid en schaamte
Eerste zelfbewustzijn komt stilstaan tot ontwikkeling
➢ Koppig tonen, agressief, soms brutaal
➢ Maar zal ook affectie tonen
o Gevoelens zijn directe uitingen op wat zich in zijn omgeving voordoet
De kleuter (belangrijke periode)
Ontwikkeling in het ik- beleven
• Onderscheid tussen ik en niet-ik
Consequenties naar gevoelens over eigen bezit en dat van anderen
Eigenmachtsgevoel
• Alle gevoelens -> geconcentreerd op eigen ik
• Egocentrisme = kenmerk van deze periode
komt tot uiting bij: spel, fantasie, motieven van gedrag
• Kind ziet zichzelf als middelpunt van de wereld
Zoals hij denkt en voelt -> zo denken en voelen de anderen ook
• Op zoek naar hun identiteit
Tegenwoordig zemf kiezen met welk speelgoed ze spelen etc.
Confrontatie met de buitenwereld + Uitbreiding van sociale contacten en gevoelens
• Kind gaat naar school
Nieuwe situatie (begin = bedreigend, maar geleidelijk aan meer vertrouwd): 20 à 30 kinderen
en 1 juf -> gedwongen om te gaan met kinderen van andere aard, afkomst en cultuur
• Kleuterleidster = heilig
Wat papa of mama zegt -> wordt soms in twijfel getrokken
Maar aan de woorden van de juf wordt niet getwijfeld
Juf (buiten het gezin) = 1ste volwassene die belangrijke rol in hun leven gaat spelen, ze zullen
zich hechten aan de juf. Hierdoor -> juf heeft grote verantwoordelijkheid, vertrouwensfiguur
• Ontstaat een behoefte aan leeftijdsgenootjes
Kleuter zoekt ze op om mee te spelen, soms verzinnen fantasie (realisme als denkfout Piaget)
Kunnen elkaars gedrag sterk beïnvloeden: actie en reactie bepalen hun gedrag in de toekomst
Prestatiedrang en initiatiename
• Rond 3 à 4 jaar -> prestatiegericht gedrag
Gaat prestaties vergelijken met die van anderen en wordt zo gestimuleerd om beter te doen
Meisjes willen vooral goedkeuring en lof, Jongen -> vooral prestaties centraal
• Opgavebewustzijn verwerven = belangrijk
Onderscheid maken tussen wat ze willen bereiken en wat ze verwachten te zullen bereiken
Kleuter moet geholpen worden -> kan eigen mogelijkheden nog niet juist inschatten
Als hij zich overschat -> geconfronteerd met mislukking en teleurstelling -> gaat twijfelen aan
zichzelf -> overcompensatie
(opvoeder) kan niet alle mislukkingen vermijden, maar kan ondersteunen en helpen instellen
van haalbare doelstellingen
2
, Het lagere schoolkind
• Leert eigen prestaties beoordelen
Lezen en schrijven -> moeten beoordeeld worden op het kunnen én de inzet
Leren eigen prestaties beoordelen -> ontstaan nieuwe reeks gevoelens
• Zelfwaardegevoel
sterk verbonden met prestaties en wat de buitenwereld denkt
Meerwaardigheid, minderwaardigheid, schuld, spijt en schaamte
Worden gevoelig voor positieve en negatieve opmerkingen over zichzelf, wat ze doen en hun
milieu
• De vergelijking met anderen leiden tot gevoelens over anderen
Bewondering, spot, leedvermaak en ijverzucht
• Uitbreiding van sociale gevoelens door anderen bezig te zien
Ontstaan van morele gevoelens
Gevoelens komen meer samen voor (Vb. tegelijkertijd afgunst en respect voor vriend)
Stemmingen wisselen nog gemakkelijk maar worden duurzamer
• Gevoelens hebben nog weinig diepgang
Nog eigengericht, eigenmachtsgevoel, levensgevoel (uitgelaten, overmoedig)
Verklaart het uitlachen zieke/ misvormde kameraadjes, pijnigen van dieren soms puur uit
nieuwsgierigheid
2. Emotionele zelfregulatie
Emotionele zelfregulatie = de strategieën die we gebruiken om onze emoties aan te passen tot een
comfortabele intensiteit zodat we onze doelen kunnen bereiken
• Prefrontale hersenschors = erg belangrijk voor emoties te kunnen controleren
Niet Baby: nauwelijks ontwikkeld -> geen mogelijkheden om emoties te kunnen controleren
➢ Baby’s leren door imitatie
Kleuters ontdekken dat ze iets kunnen doen en zo tot andere gevoelens kunnen komen
➢ Ontwikkeling van taal en die leren gebruiken = belangrijke factor
Lagere schoolkind: Onderscheid probleemgerichte coping en emotiegerichte coping
➢ Als de situatie onaangenaam is en ze kunnen het veranderen zullen ze kiezen om het
probleem aan te pakken
➢ Als ze het weinig kunnen veranderen staan ze zichzelf toe om de emoties die daarbij horen
te ervaren
Rond 12 jaar: periode van synaptische groei in de prefrontale hersenzone
➢ Belangrijk om emoties te controleren
Rond 17 jaar: periode van synaptogenese in de temporale hersenzone = meer verbanden
leggen in het taalgebied -> complexe emoties kunnen omzetten in taal
Inzicht in eigen emoties
A. ZELFBEWUSTZIJN
Zuigeling: 3 drijfveren
Kleuter: ik-beleven , sociale contacten en initiatief
Lagere schoolkind: zelfwaardegevoel
B. EMOTIONELE ZELFREGULATIE
Pre-frontale cortex
taal
3