Literatuur Psychopathologie
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
To Do:
Uitschrijven per stoornis de:
- Symptomen
- Classificatie criteria
- Etiologie
- Epidemiologie en prevalentie
- Comorbiditeit en differentiaaldiagnose
- Behandelingvormen
,HC1: Classificeren en classificatiesystemen
Literatuur: Boek H1 en H2
Richtvragen:
1. Wat is er aan de hand?
2. Hoe is dit zo gekomen?
3. Wat kan eraan gedaan worden?
4. Hoe zal het hem/haar verder gaan?
Psychopathologie de wetenschap waarin psychische stoornissen worden bestudeerd.
In de ontwikkelingspsychopathologie is de nadruk op het begrijpen van het proces: hoe is het bepaalde
gedrag bij een kind ontstaan en gegroeid?
Ervaringen uit het verleden beïnvloeden je ervaringen in het heden en andersom.
Een psychische stoornis wordt opgevat als een ontwikkeling die is vastgelopen of is scheefgegroeid.
Er wordt uitgegaan van een dynamisch gezichtspunt waarbij de verschijningsvorm van het afwijkende
gedrag verandert gedurende de levensloop van een persoon. Daarnaast is alles vanuit de omgeving
van invloed en speelt mee in de psychopathologie.
We classificeren zodat we verschijnselen van elkaar kunnen onderscheiden.
Classificatiesystemen systematische beschrijvingen van gedrag op basis van door wetenschappers
onderscheiden en gegroepeerde gedragskenmerken, met als doel gedrag in te delen, bijvoorbeeld om te
bepalen of er sprake is van een stoornis of om onderscheid te maken tussen stoornissen.
Diagnostiek gaat verder dan classificeren en stelt naast gedragskenmerken ook vast of een kind lijdt
onder de problemen, of er behoefte is aan hulp en of het optimaal functioneert. Het geeft antwoord op
hoe de stoornis is ontstaan.
Epidemiologisch onderzoek het beantwoorden van de vraag hoeveel individuen kampen met de
problematiek.
Classificatie is iets herkennen, er de juiste naam aan geven en het vervolgens indelen in een categorie.
Differentiaaldiagnose andere diagnoses moeten worden uitgesloten om zo de juiste classificatie te
kunnen maken.
Het vaststellen van een psychische stoornis is altijd een interpretatie en is een subjectief proces. Dit
omdat we het simpelweg nog niet helemaal vast kunnen stellen door bijvoorbeeld bloedonderzoek.
In de DSM worden kenmerken van problematiek opgesomd aan de hand van afspraken die
deskundigen over de problematiek hebben gemaakt. De genoemde symptomen zijn echter altijd
observeerbare kenmerken of innerlijke kenmerken die door de persoon kenbaar zijn gemaakt in een
gesprek met de hulpverlener.
De symptomen van een stoornis zijn een beschrijving en geen verklaring. Je kunt het kenmerk van de
stoornis niet verklaren vanuit de stoornis zelf.
In de DSM wordt een minimum aantal kenmerken genoemd om te kunnen spreken. Ook wordt een
termijn van klachten gekoppeld aan het al dan niet uitspraak doen over de stoornis. Ook moet de
,stoornis het functioneren van de persoon flink in de weg zitten. Het denken in categorieën is
kenmerkend voor de DSM en ligt dan ook ten grondslag.
Comorbiditeit wanneer verschillende stoornissen tegelijk voorkomen
De Child Behavior Checklist (CBCL) wordt gebruikt om de stoornis dimensionaal te kunnen
benaderen. (In plaats van categoriaal zoals de DSM doet)
De diagnose is (een aanzet tot) het verklaren en begrijpen van wat de hulpverlener waarneemt bij een
uniek kind.
Drie vragen die helpen bij het diagnosticeren:
- Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen en waarom niet bij wijze van
spreken een halfjaar geleden?
- Waarom heeft het kind juist deze problemen met deze klachten ontwikkeld en niet
bijvoorbeeld andere klachten?
- Waarom heeft dit kind psychische problemen en bijvoorbeeld niet zijn broertje of zusje? Zijn
er nog meer leden van het gezin die psychische problemen hebben?
Vier diagnostische methoden:
1. Het diagnostisch gesprek
2. Observeren
3. Psychodiagnostiek
4. Lichamelijk onderzoek
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wanneer meerdere beoordelaars tot dezelfde conclusie komen
(overeenstemming)
Standvastigheid gaat over het stabiel blijven van een uitspraak na het verstrijken van de tijd test-her
test betrouwbaarheid
Prevalentie het percentage van een groep dat een bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in
de tijd
Incidentie het aantal nieuwe ziektegevallen in een bepaalde periode
HC2: Zindelijkheidsstoornissen en slaapstoornissen
Literatuur:
- Vermandel, A. & Aggelpoel, T. (2023). Zindelijkheidstraining. Uit: A.J. Nieuwhof-Leppink,
H. van der Deure, & M. Groeneweg. Incontinentie bij kinderen. Een handboek voor de
praktijk. Prelum.
- von Gontard, A. (2011). Elimination disorders: a critical comment on DSM-5
proposals. European Child & Adolescent Psychiatry, 20, 83-88.
- DSM criteria
- Boek H5 & H9
Vermandel & Aggelpoel:
De zindelijkheidstraining is een sociaal leerproces, dat interactie vereist tussen jonge kinderen, hun
opvoeders en verzorgers. Het is ook een bewustwordingstraining: kind leert reageren op signalen van
het eigen lichaam.
Fases:
Weten dat je geplast hebt, weten dat je aan het plassen bent, weten dat je gaat plassen en zeggen dat je
moet plassen.
, Eenduidige definitie van zindelijkheid bestaat nog niet, maar we kunnen een kind zindelijk
beschouwen als het een onderbroek draagt, zelf zijn aandrang aangeeft/naar het potje gaat en daar plast
of ontlast. Dit moet zonder ouderlijke herinnering gebeuren.
Start van de zindelijkheidstraining de leeftijd waarop een potje aangeboden wordt en zindelijkheid
met het kind wordt besproken
Start intensieve zindelijkheidstraining de leeftijd waarom het kind meer dan driemaal per dag het
potje dient te gebruiken
Door de breinontwikkeling leert het kind zich bewust te worden van zichzelf en zijn omgeving,
waardoor zindelijkheid kan ontstaan.
Nadruk om elke stap in het zindelijkheidsproces te belonen om het zelfvertrouwen van het kind te
beschermen. Dit is de operante conditionering.
Tussen de 18 en 30 maanden is de fysiologische, cognitieve en emotionele ontwikkeling die nodig is
voor ZT van kinderen bereikt. Maar ook de motivatie van het kind en ouders, besteedde tijd,
temperament van het kind en de cultuur spelen een rol in wanneer de ZT wordt gestart.
Essentieel om op de rijpheidssignalen te focussen. 3 rijpheidssignalen die in verband worden gebracht
met succesvolle zindelijkheidstraining:
- Kan duidelijk maken dat er plas of ontlasting komt en geeft meestal zelf vuile/natte luiers of
onderbroeken aan
- Wil taken zelf volbrengen zonder hulp, is trots op nieuwe vaardigheden
- Kan zelf kleren aan en uittrekken
Eliminatiesignalen (non-)verbale signalen voor-, tijdens- of na het plassen of ontlasting hebben
Luiers zouden een vertragende invloed hebben op het zindelijkheidproces omdat dit voor ouders
gemakkelijk is en dus niet de negatieve kanten van nog niet zindelijke kinderen echt meemaken en
beseffen. Ook besteden ouders minder tijd aan de ZT en hanteren zij ene meer liberale opvoeding.
Hierdoor starten westerse kinderen later met ZT.
Geen enkel onderzoek heeft aangetoond dat de leeftijd waarop wordt gestart met ZT in verband wordt
gebracht aan nadelen omtrent de zindelijkheid. Op voorwaarde dat men het kind niet forceert of straft.
Toilet refusal syndrome kinderen weigeren pertinent zich te ontlasten op het potje of toilet
gedurende minstens 1 maand tijdens het zindelijkheidsproces. Meerderheid van deze weigeraars had al
signalen van obstipatie voordat het weigergedrag begon. Zo is de pijn van de obstipatie in verband
gebracht met ontlastingsdrang, en wil niet meer poepen.
Twee grote theorieën voor zindelijkheidstraining:
1. Kindgerichte methode van Brazelton
o Passieve en rustige aanpak die rekening houdt met rijpheid van het kind
2. Gestructureerde gedragsmethode van Azrin en Foxx
o Intensiever en gecontroleerder: de ZT is een leerproces waarbij structuur belangrijk is
Luiervrijemethode/geassisteerde kindzindelijkheid trainingsmethode observatie en aanvoelen van
de ouders wanneer het kind moet plassen/ontlasten en leren de eliminatiesignalen vroeg kennen. Dit is
meer sociaal-cultureel bepalend voor de ZT.
Von Gontard: Zet voor en nadelen van classificatiesystemen tegenover elkaar
Enuresis broekplassen vanaf de leeftijd van 5 jaar
Encopresis broekpoepen vanaf de leeftijd van 4 jaar, organische oorzaken uitgesloten
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
To Do:
Uitschrijven per stoornis de:
- Symptomen
- Classificatie criteria
- Etiologie
- Epidemiologie en prevalentie
- Comorbiditeit en differentiaaldiagnose
- Behandelingvormen
,HC1: Classificeren en classificatiesystemen
Literatuur: Boek H1 en H2
Richtvragen:
1. Wat is er aan de hand?
2. Hoe is dit zo gekomen?
3. Wat kan eraan gedaan worden?
4. Hoe zal het hem/haar verder gaan?
Psychopathologie de wetenschap waarin psychische stoornissen worden bestudeerd.
In de ontwikkelingspsychopathologie is de nadruk op het begrijpen van het proces: hoe is het bepaalde
gedrag bij een kind ontstaan en gegroeid?
Ervaringen uit het verleden beïnvloeden je ervaringen in het heden en andersom.
Een psychische stoornis wordt opgevat als een ontwikkeling die is vastgelopen of is scheefgegroeid.
Er wordt uitgegaan van een dynamisch gezichtspunt waarbij de verschijningsvorm van het afwijkende
gedrag verandert gedurende de levensloop van een persoon. Daarnaast is alles vanuit de omgeving
van invloed en speelt mee in de psychopathologie.
We classificeren zodat we verschijnselen van elkaar kunnen onderscheiden.
Classificatiesystemen systematische beschrijvingen van gedrag op basis van door wetenschappers
onderscheiden en gegroepeerde gedragskenmerken, met als doel gedrag in te delen, bijvoorbeeld om te
bepalen of er sprake is van een stoornis of om onderscheid te maken tussen stoornissen.
Diagnostiek gaat verder dan classificeren en stelt naast gedragskenmerken ook vast of een kind lijdt
onder de problemen, of er behoefte is aan hulp en of het optimaal functioneert. Het geeft antwoord op
hoe de stoornis is ontstaan.
Epidemiologisch onderzoek het beantwoorden van de vraag hoeveel individuen kampen met de
problematiek.
Classificatie is iets herkennen, er de juiste naam aan geven en het vervolgens indelen in een categorie.
Differentiaaldiagnose andere diagnoses moeten worden uitgesloten om zo de juiste classificatie te
kunnen maken.
Het vaststellen van een psychische stoornis is altijd een interpretatie en is een subjectief proces. Dit
omdat we het simpelweg nog niet helemaal vast kunnen stellen door bijvoorbeeld bloedonderzoek.
In de DSM worden kenmerken van problematiek opgesomd aan de hand van afspraken die
deskundigen over de problematiek hebben gemaakt. De genoemde symptomen zijn echter altijd
observeerbare kenmerken of innerlijke kenmerken die door de persoon kenbaar zijn gemaakt in een
gesprek met de hulpverlener.
De symptomen van een stoornis zijn een beschrijving en geen verklaring. Je kunt het kenmerk van de
stoornis niet verklaren vanuit de stoornis zelf.
In de DSM wordt een minimum aantal kenmerken genoemd om te kunnen spreken. Ook wordt een
termijn van klachten gekoppeld aan het al dan niet uitspraak doen over de stoornis. Ook moet de
,stoornis het functioneren van de persoon flink in de weg zitten. Het denken in categorieën is
kenmerkend voor de DSM en ligt dan ook ten grondslag.
Comorbiditeit wanneer verschillende stoornissen tegelijk voorkomen
De Child Behavior Checklist (CBCL) wordt gebruikt om de stoornis dimensionaal te kunnen
benaderen. (In plaats van categoriaal zoals de DSM doet)
De diagnose is (een aanzet tot) het verklaren en begrijpen van wat de hulpverlener waarneemt bij een
uniek kind.
Drie vragen die helpen bij het diagnosticeren:
- Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen en waarom niet bij wijze van
spreken een halfjaar geleden?
- Waarom heeft het kind juist deze problemen met deze klachten ontwikkeld en niet
bijvoorbeeld andere klachten?
- Waarom heeft dit kind psychische problemen en bijvoorbeeld niet zijn broertje of zusje? Zijn
er nog meer leden van het gezin die psychische problemen hebben?
Vier diagnostische methoden:
1. Het diagnostisch gesprek
2. Observeren
3. Psychodiagnostiek
4. Lichamelijk onderzoek
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid wanneer meerdere beoordelaars tot dezelfde conclusie komen
(overeenstemming)
Standvastigheid gaat over het stabiel blijven van een uitspraak na het verstrijken van de tijd test-her
test betrouwbaarheid
Prevalentie het percentage van een groep dat een bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in
de tijd
Incidentie het aantal nieuwe ziektegevallen in een bepaalde periode
HC2: Zindelijkheidsstoornissen en slaapstoornissen
Literatuur:
- Vermandel, A. & Aggelpoel, T. (2023). Zindelijkheidstraining. Uit: A.J. Nieuwhof-Leppink,
H. van der Deure, & M. Groeneweg. Incontinentie bij kinderen. Een handboek voor de
praktijk. Prelum.
- von Gontard, A. (2011). Elimination disorders: a critical comment on DSM-5
proposals. European Child & Adolescent Psychiatry, 20, 83-88.
- DSM criteria
- Boek H5 & H9
Vermandel & Aggelpoel:
De zindelijkheidstraining is een sociaal leerproces, dat interactie vereist tussen jonge kinderen, hun
opvoeders en verzorgers. Het is ook een bewustwordingstraining: kind leert reageren op signalen van
het eigen lichaam.
Fases:
Weten dat je geplast hebt, weten dat je aan het plassen bent, weten dat je gaat plassen en zeggen dat je
moet plassen.
, Eenduidige definitie van zindelijkheid bestaat nog niet, maar we kunnen een kind zindelijk
beschouwen als het een onderbroek draagt, zelf zijn aandrang aangeeft/naar het potje gaat en daar plast
of ontlast. Dit moet zonder ouderlijke herinnering gebeuren.
Start van de zindelijkheidstraining de leeftijd waarop een potje aangeboden wordt en zindelijkheid
met het kind wordt besproken
Start intensieve zindelijkheidstraining de leeftijd waarom het kind meer dan driemaal per dag het
potje dient te gebruiken
Door de breinontwikkeling leert het kind zich bewust te worden van zichzelf en zijn omgeving,
waardoor zindelijkheid kan ontstaan.
Nadruk om elke stap in het zindelijkheidsproces te belonen om het zelfvertrouwen van het kind te
beschermen. Dit is de operante conditionering.
Tussen de 18 en 30 maanden is de fysiologische, cognitieve en emotionele ontwikkeling die nodig is
voor ZT van kinderen bereikt. Maar ook de motivatie van het kind en ouders, besteedde tijd,
temperament van het kind en de cultuur spelen een rol in wanneer de ZT wordt gestart.
Essentieel om op de rijpheidssignalen te focussen. 3 rijpheidssignalen die in verband worden gebracht
met succesvolle zindelijkheidstraining:
- Kan duidelijk maken dat er plas of ontlasting komt en geeft meestal zelf vuile/natte luiers of
onderbroeken aan
- Wil taken zelf volbrengen zonder hulp, is trots op nieuwe vaardigheden
- Kan zelf kleren aan en uittrekken
Eliminatiesignalen (non-)verbale signalen voor-, tijdens- of na het plassen of ontlasting hebben
Luiers zouden een vertragende invloed hebben op het zindelijkheidproces omdat dit voor ouders
gemakkelijk is en dus niet de negatieve kanten van nog niet zindelijke kinderen echt meemaken en
beseffen. Ook besteden ouders minder tijd aan de ZT en hanteren zij ene meer liberale opvoeding.
Hierdoor starten westerse kinderen later met ZT.
Geen enkel onderzoek heeft aangetoond dat de leeftijd waarop wordt gestart met ZT in verband wordt
gebracht aan nadelen omtrent de zindelijkheid. Op voorwaarde dat men het kind niet forceert of straft.
Toilet refusal syndrome kinderen weigeren pertinent zich te ontlasten op het potje of toilet
gedurende minstens 1 maand tijdens het zindelijkheidsproces. Meerderheid van deze weigeraars had al
signalen van obstipatie voordat het weigergedrag begon. Zo is de pijn van de obstipatie in verband
gebracht met ontlastingsdrang, en wil niet meer poepen.
Twee grote theorieën voor zindelijkheidstraining:
1. Kindgerichte methode van Brazelton
o Passieve en rustige aanpak die rekening houdt met rijpheid van het kind
2. Gestructureerde gedragsmethode van Azrin en Foxx
o Intensiever en gecontroleerder: de ZT is een leerproces waarbij structuur belangrijk is
Luiervrijemethode/geassisteerde kindzindelijkheid trainingsmethode observatie en aanvoelen van
de ouders wanneer het kind moet plassen/ontlasten en leren de eliminatiesignalen vroeg kennen. Dit is
meer sociaal-cultureel bepalend voor de ZT.
Von Gontard: Zet voor en nadelen van classificatiesystemen tegenover elkaar
Enuresis broekplassen vanaf de leeftijd van 5 jaar
Encopresis broekpoepen vanaf de leeftijd van 4 jaar, organische oorzaken uitgesloten