2. Perfusietherapie
Perfusietherapie (infuus)
- toedienen van een hoeveelheid vocht met of zonder voedingsstoffen en of geneesmiddelen via een
naald of katheter
- B1-handeling (plaatsen van perifeer infuus)
- zodra het geen pure natrium chloride O,9% is moeten we een doktersvoorschrift hebben
- het wordt opgestart omwille van verschillende redenen :
- onderhoudstherapie —> bestaat uit het handhaven van de normale dagelijkse behoefte aan water,
elektrolyten en calorieën
- vervangingstherapie —> aanvullen van regelmatige verliezen : zo wordt de circulatie op pijl
gehouden
- correctietherapie —> corrigeren van het evenwicht tussen hoeveelheid vocht en elektrolyten
- toedienen van medicatie
- het vrijhouden van een toegangsweg
- —> infuustherapie wordt gebruikt als de enterale weg niet bruikbaar of ontoereikend is
1. Indeling volgens het voorkomen van de opgeloste deeltjes
1.1. Colloïden
- bevat macromoleculen (eiwitten of koolhydraten) die door hun grootte het capillair membraan niet
kunnen passeren en daardoor binnen het intramusculair compartiment blijven
- grote eiwitmoleculen zorgen ervoor dat deze colloïdoplossingen een hoge osmolariteit bezitten —>
leidt tot een vochtshift in het lichaam vanuit de interstitiële en intracellulaire ruimte naar het
intravasculaire compartiment toe
- hebben een oedeemreducerend vermogen —> zorgt voor een volume-expansie van de
plasmafractie
- dienen onder gecontroleerde omstandigheden toegediend te worden
- bv. albumines en gelatines
1.2. Kristalloïden
- komen in opgeloste toestand voor in alle lichaamsvochten
- micromoleculen zonder elektrische lading (splitsen niet in ionen uiteen)
- zowel het water of de aanwezige elektrolyten hebben de mogelijkheid om de semi-permeabele
membranen van de vaatwand te passeren
- zorgen voor een volume-expansie van de plasmafractie voor een beperkte periode
- geschikt bij dehydratatie omdat ze het totaal aan verloren lichaamsvocht gaan aanvullen
- 2/3e van de toegediende oplossing verlaat binnen het uur het intramusculair compartiment
- eenzijdig gebruik van kristalloïden kan leiden tot oedeemvorming
- bv. glucose en ureum
colloïden kristalloïden
sneller herstel van het intravasculaire volume veel vloeistof nodig om zelfde intravasculaire
bij pathologie met capillair verhoogd risico op longoedeem verhoogd risico op weefseloedeem
mogelijks anafylactische reacties en stollingsstoornissen hoger urinedebiet
mogelijk negatief effect op glomerulaire filtratiesnelheid
Pagina 1 van 78