College aantekeningen Bedrijfseconomie

Bedrijfseconomie
College 1:
Veel gebruikte termen in de bedrijfseconomie:
 Missie: vanuit waar werk ik en waar sta je voor als bedrijf  in 1 zin uit
geschreven
 Visie: waar ga ik naar toe met mijn bedrijf
 Doelstelling: doelen voor zowel langere termijn als voor korte termijn 
welke doelen wil ik bereiken met mijn onderneming, onderscheid
maatschappelijk en/of financiële doelstellingen
- Winst gestuurde onderneming
- Maatschappelijk verantwoorde onderneming
 Verdienmodel (hoe het bedrijf winst maakt): hoe krijg ik als onderneming
inkomen  van belang voor de vitaliteit en levensvatbaarheid van een
organisatie. Vaak onderdeel van een businessmodel
- Businessmodel: laat zien hoe de organisatie toegevoegde waarde
creëert voor klanten en omgeving
 BSC: Balanced ScoreCard: managementtool die wordt ingezet om een
overzicht te maken van de korte- en langetermijnactiviteiten / doelen van
een bedrijf (meet methode voor de doelstellingen (meetbaar maken)) 
veel gebruikte methode om de doelstellingen van een organisatie te meten
en bij te houden  4 gebieden: financieel, interne processen, werknemers
en klanten
- Je kunt hiermee de strategie van je bedrijf bepalen, de prestaties meten
en controleren en uiteindelijk een duidelijke missie en visie formuleren
 KSF: Kritische Succesfactor: eigenschap van de in- of externe
omgeving (op 1 van de 4 gebieden van de BSC), deze heeft een belangrijke
invloed op het behalen van de doelstellingen en strategie van de
organisatie
- Bijvoorbeeld betrekking op: kwaliteit, kostprijs, levertijd,
klanttevredenheid, etc.
 KPI’s: Key Performance Indicators: variabelen om prestaties van
ondernemingen te analyseren om te kijken of de voortgang / koers van een
specifiek doel de goede kant opgaat  meetbaar maken van de
doelstellingen
- Hoe ga ik de kwaliteit, kostprijs, etc. meten  stimulerend, maar ook
realistisch, moeten de koers kunnen bijstellen, aantoonbare relatie met
het verdienmodel


Verdient een organisatie genoeg?
 Kosten: alles wat je moet betalen als organisatie
- Constante kosten (elke maand een vast bedrag aflossen  stijgen
niet mee met de output) en variabele kosten (iedere maand een
ander bedrag betalen  stijgen wel mee met de output (hoe meer
verkocht, hoe hoger de kosten))

, -Bijvoorbeeld: Auto  constante kosten zoals verzekering,
wegenbelasting en APK en variabele kosten zoals benzine, onderhoud
en een boete
- Directe kosten (kunnen onmiddellijk aan het object (product, afdeling,
klant, etc.) worden toegekend) en indirecte kosten (kunnen niet
direct worden toegekend en moet je als het ware verdelen)
- Bijvoorbeeld: machine die 1 eindproduct produceert
(appeltaartmachine)  directe kosten of machine die meerdere
producten kan produceren (koekjesfabriek)
 Opbrengsten: alles wat verkocht kan worden door een bedrijf, zoals
producten of diensten (inkomsten)  de opbrengst van een proces of
project is het geld dat binnenkomt in de kas of op de bankrekening
- Wat kan een organisatie doen of leveren om opbrengsten binnen te
krijgen?: goederen in- en
verkopen, goederen maken en
verkopen, diensten leveren
- Opbrengst = afzet (aantal
verkocht) * verkoopprijs
 Verlies: minder kosten maakt dan
dat je aan geld verdient (kosten zijn
hoger dan opbrengsten)
 Winst: meer ontvangen dan dat je
maakt (kosten zijn lager dan
opbrengsten)


Value based management (creëren van aandeelhouderswaarde)  alleen van
toepassing als er sprake is van aandeelhouders in de organisatie (je probeert
zoveel mogelijk winst te behalen voor aandeelhouders)
 Voordeel: snel veel geld binnenhalen en meer geld te besteden
 Nadeel: aandeelhouders willen altijd winst zien, dus je hebt het gevoel dat
je altijd hard moet werken
Sneller winst maken door kosten te verlagen (efficiënt werken of opbrengsten te
verhogen  bijvoorbeeld personeelsbestand verkleinen ; Beperken geïnvesteerd
kapitaal door het optimaliseren van gebruik bezit of het verlagen van kosten van
kapitaal
Risico’s van een organisatie:
 Financiële risico’s: niet kunnen voldoen aan betalingsverplichting
- Liquiditeit: kun je op korte termijn voldoen aan je schulden
- Solvabiliteit: vermogen in organisatie om schulden te betalen
 Niet-financiële risico’s: naast financiële risico’s ook kijken naar klanten,
werknemers en interne processen (komen terug in Balanced ScoreCard)
- Klanten  negatieve ervaring, naamsbekendheid omlaag halen of grote
klanten gaan bijvoorbeeld failliet, wat betekent minder inkomen voor
het bedrijf
- Werknemers  lage loyaliteit, iedereen vertrekt in één keer
- Interne processen

, Duurzaamheid wordt steeds belangrijker  denk aan papieren tasjes i.p.v.
plastic tasjes, gezoende voeding op werk, geen kartonnen bekers op kantoor
 Duurzame inzetbaarheid voor het personeel: beweging, goede
werkomstandigheden, fruit op het kantoor




College 2 SPP bij groei:
Wat is Strategische Personeelsplanning (SPP)?: Een toekomstgerichte
activiteit waarbij organisaties besluit nemen over de inzet van de juiste mensen,
op het juiste moment en de juiste plaats  je gaat kijken naar hoe de organisatie
eruit ziet (Welke doelstellingen zijn er?, Hoeveel medewerkers heb ik?, Hoeveel
heb ik in de toekomst nodig?)
 Doel SPP: de personeelscomponent van strategische vraagstukken
verbinden met de ondernemingsdoelstellingen
 SPP helpt organisaties om: beter inzicht te krijgen in de aansluiting tussen
de behoefte en de beschikbaarheid van personeel, flexibel te blijven in een
dynamische omgeving, efficiëntie te verhogen door medewerkers optimaal
in te zetten
Wat is groei?: groei voor een organisatie kan op verschillende manieren worden
begrepen en gerealiseerd  gaat niet alleen om de toename van omzet of winst,
maar ook om de ontwikkeling en verbetering van verschillende aspecten binnen
de organisatie.
 Belangrijke dimensies van groei:
- Financiële groei: omvat de toename van omzet, winst en andere
financiële indicatoren  kan ook betekenen dat organisatie zijn
marktaandeel vergroot of nieuwe markten betreedt
- Personele groei: verwijst naar de uitbreiding van het aantal
medewerkers en de ontwikkeling van hun vaardigheden en
competenties  investeren in training en ontwikkeling van personeel is
cruciaal voor duurzame groei
- Operationele groei: houdt in dat de efficiëntie en effectiviteit van
bedrijfsprocessen worden verbeterd  kan gaan om optimaliseren van
de productie, logistiek of klantendienst
- Strategische groei: omvat ontwikkelen van nieuwe producten of
diensten, aangaan van strategische partnerschappen en het innoveren
om concurrentievoordeel te behalen
- Culturele groei: betekent het versterken van de bedrijfscultuur,
verbeteren van de werkplek en bevorderen van een positieve en
productieve werkomgeving
Voordat we kunnen kijken naar de SPP moeten we eerst onderzoeken welke
groeistrategie een onderneming heeft, deze is afhankelijk van het soort
onderneming: