Frans didactiek
Woordenschat
Communicatieve taaldidactiek
Taalbadprincipe
Het is een effectieve manier om een taal te leren, vooral als het doel is om de
taal snel en praktisch te kunnen gebruiken.
1. Volledige blootstelling aan de doeltaal
o In plaats van de nieuwe taal stukje bij beetje te introduceren, wordt de
lerende vanaf het begin omgeven door alleen de doeltaal.
o Er wordt zo weinig mogelijk gebruik gemaakt van de moedertaal.
2. Contextgericht leren
o De nieuwe taal wordt aangeboden in praktische, alledaagse situaties.
o Woorden en zinnen worden geleerd in context, wat betekent dat de
betekenis vaak wordt afgeleid uit de omgeving, gebaren, of visuele
aanwijzingen.
3. Non-verbale ondersteuning
o Leraren of gesprekspartners maken veel gebruik van gebaren, mimiek,
afbeeldingen en andere hulpmiddelen om de betekenis van woorden en
zinnen duidelijk te maken.
o Dit helpt de lerende om zonder expliciete vertaling te begrijpen wat er
bedoeld wordt.
4. Actieve interactie
o De lerende wordt aangemoedigd om actief te communiceren in de
doeltaal, zelfs als dat in het begin met fouten gaat.
o Er is vaak een focus op spreken en luisteren, omdat deze vaardigheden
cruciaal zijn voor dagelijkse communicatie.
5. Natuurlijke verwerving
o Net als bij het leren van een moedertaal worden grammaticale regels niet
expliciet onderwezen in eerste instantie. De nadruk ligt op natuurlijke
taalverwerving.
o Door herhaling en blootstelling leert de lerende vanzelf patronen en
structuren van de taal herkennen.
Luisterstrategieën
Herhalen, handgebaren, geluiden, afbeeldingen, transparante woordenschat
1
,Woordenschatles volgens communicatieve taaldidactiek
Storytelling: interactief voorlezen
Leesplezier
Genieten, impliciet en expliciet taal leren
Ervaringen delen over een verhaal
Betekenisvolle context voor taalbegrip
- herkenbare situatie uit de leefwereld van de leerling
- relevante thema’s uit het dagelijkse leven
- taalsteun woord – beeld en woord – geluid
- korte, eenvoudige zinnen in de onvoltooid tegenwoordige tijd
- functionele herhalingen: kernwoorden en tekstfragmenten als
vast patroon.
Selectiecriteria verhaal en woorden
Rijk geïllustreerd prentenboek
- openheid andere gewoontes en culturen van de Francophonie
- eenduidige boodschap, geen storende details in illustraties
Tekstkenmerken eindtermen Frans lager onderwijs
- concrete, functionele woordenschat
- eenvoudige, hoogfrequente woorden in standaardtaal
- lexicale samenhang: eenzelfde woordveld, minimum een actiewerkwoord
- redundante, expliciete informatie zintuiglijk waarnemen
Techniek TPRS-storytelling: voorlezen
o Correct verwoorden en zuiver verklanken
o Kernwoorden beklemtonen en pauzes inlassen
o Eenvoudige vragen bij het verhaal
o Woordleerstrategieën: strategie-instructie en reflectie
o Semantiseringstechnieken: uitleggen, uitbeelden, uitbreiden
o Kernwoorden herhalen in verhalende context
Interactief voorlezen: muzische impulsen
o Sleutelwoorden staan centraal
o Het theatrale maken van de tekst:
De uitspraak
De intonatie
De verschillende stemmen
Geluidseffecten
o De visualisatie
De acties van de personages
De illustraties
De gebaren
De objecten
2
, Interactief voorlezen: circling
TPRS-storytelling circling: leerlingen reageren in volzin
o Gesloten vraag met bevestigend antwoord (oui/+) C’est un pantalon? -> Oui,
c’est un pantalon.
o Gesloten vraag met ontkennend antwoord (non/-) C’est une jupe? -> Non,
c’est un pantalon.
o Een ‘of’-vraag waarbij leerlingen kiezen tussen twee opties (ou) C’est une
jupe ou un pantalon? -> C’est un pantalon.
o Een ‘open vraag’ met een vraagwoord waarop de leerlingen het antwoord
geven (?)
Communicatieve taaldidactiek: Taalbad
o Situaties dagelijks leven
Eigen wensen uit drukken in functioneel, alledaags Frans
taalvaardigheidsminimum ‘zelfredzaamheid’
o Interactieve taaltaken
Taaltaken relevante situaties leefwereld leerlingen
’taaltaak’ beschrijft wat iemand doet met taal.
o Doelgericht communicatie
(authentieke) tekstsoorten in verschillende situaties:
informatief, narratief, prescriptief, artistiek-literair
o Taalbadprincipe in de klas
leerkracht spreekt Frans met taalsteun
moedigt leerlingen aan te reageren in het Frans.
Tekstsoorten
1. Informatief: Geeft informatie, feiten, data, kennis (vb. krantenartikel)
2. Narratief: Een verhaaltekst die een opeenvolging van gebeurtenissen
beschrijft, vaak
met personages en een plot. (Vb. sprookje)
3. Prescriptief: Geeft instructies, regels of aanwijzingen om iets te doen (vb.
recept)
4. Artistiek-literair: Emoties of schoonheid brengen met een creatieve taal
(vb. gedicht)
Taxonomie van Bloom
Onthouden
= kennis ophalen uit het langetermijngeheugen
Begrijpen
= linken aan eerder verworven kennis om betekenis te
geven aan nieuwe kennis
Toepassen
= verworven inzichten gebruiken in een interactieve
taaltaak of dialoog
Lagere denkorde: makkelijk te automatiseren zonder
veel te denken
Hogere denkorde: leerlingen zijn bewuster bezig
3
Woordenschat
Communicatieve taaldidactiek
Taalbadprincipe
Het is een effectieve manier om een taal te leren, vooral als het doel is om de
taal snel en praktisch te kunnen gebruiken.
1. Volledige blootstelling aan de doeltaal
o In plaats van de nieuwe taal stukje bij beetje te introduceren, wordt de
lerende vanaf het begin omgeven door alleen de doeltaal.
o Er wordt zo weinig mogelijk gebruik gemaakt van de moedertaal.
2. Contextgericht leren
o De nieuwe taal wordt aangeboden in praktische, alledaagse situaties.
o Woorden en zinnen worden geleerd in context, wat betekent dat de
betekenis vaak wordt afgeleid uit de omgeving, gebaren, of visuele
aanwijzingen.
3. Non-verbale ondersteuning
o Leraren of gesprekspartners maken veel gebruik van gebaren, mimiek,
afbeeldingen en andere hulpmiddelen om de betekenis van woorden en
zinnen duidelijk te maken.
o Dit helpt de lerende om zonder expliciete vertaling te begrijpen wat er
bedoeld wordt.
4. Actieve interactie
o De lerende wordt aangemoedigd om actief te communiceren in de
doeltaal, zelfs als dat in het begin met fouten gaat.
o Er is vaak een focus op spreken en luisteren, omdat deze vaardigheden
cruciaal zijn voor dagelijkse communicatie.
5. Natuurlijke verwerving
o Net als bij het leren van een moedertaal worden grammaticale regels niet
expliciet onderwezen in eerste instantie. De nadruk ligt op natuurlijke
taalverwerving.
o Door herhaling en blootstelling leert de lerende vanzelf patronen en
structuren van de taal herkennen.
Luisterstrategieën
Herhalen, handgebaren, geluiden, afbeeldingen, transparante woordenschat
1
,Woordenschatles volgens communicatieve taaldidactiek
Storytelling: interactief voorlezen
Leesplezier
Genieten, impliciet en expliciet taal leren
Ervaringen delen over een verhaal
Betekenisvolle context voor taalbegrip
- herkenbare situatie uit de leefwereld van de leerling
- relevante thema’s uit het dagelijkse leven
- taalsteun woord – beeld en woord – geluid
- korte, eenvoudige zinnen in de onvoltooid tegenwoordige tijd
- functionele herhalingen: kernwoorden en tekstfragmenten als
vast patroon.
Selectiecriteria verhaal en woorden
Rijk geïllustreerd prentenboek
- openheid andere gewoontes en culturen van de Francophonie
- eenduidige boodschap, geen storende details in illustraties
Tekstkenmerken eindtermen Frans lager onderwijs
- concrete, functionele woordenschat
- eenvoudige, hoogfrequente woorden in standaardtaal
- lexicale samenhang: eenzelfde woordveld, minimum een actiewerkwoord
- redundante, expliciete informatie zintuiglijk waarnemen
Techniek TPRS-storytelling: voorlezen
o Correct verwoorden en zuiver verklanken
o Kernwoorden beklemtonen en pauzes inlassen
o Eenvoudige vragen bij het verhaal
o Woordleerstrategieën: strategie-instructie en reflectie
o Semantiseringstechnieken: uitleggen, uitbeelden, uitbreiden
o Kernwoorden herhalen in verhalende context
Interactief voorlezen: muzische impulsen
o Sleutelwoorden staan centraal
o Het theatrale maken van de tekst:
De uitspraak
De intonatie
De verschillende stemmen
Geluidseffecten
o De visualisatie
De acties van de personages
De illustraties
De gebaren
De objecten
2
, Interactief voorlezen: circling
TPRS-storytelling circling: leerlingen reageren in volzin
o Gesloten vraag met bevestigend antwoord (oui/+) C’est un pantalon? -> Oui,
c’est un pantalon.
o Gesloten vraag met ontkennend antwoord (non/-) C’est une jupe? -> Non,
c’est un pantalon.
o Een ‘of’-vraag waarbij leerlingen kiezen tussen twee opties (ou) C’est une
jupe ou un pantalon? -> C’est un pantalon.
o Een ‘open vraag’ met een vraagwoord waarop de leerlingen het antwoord
geven (?)
Communicatieve taaldidactiek: Taalbad
o Situaties dagelijks leven
Eigen wensen uit drukken in functioneel, alledaags Frans
taalvaardigheidsminimum ‘zelfredzaamheid’
o Interactieve taaltaken
Taaltaken relevante situaties leefwereld leerlingen
’taaltaak’ beschrijft wat iemand doet met taal.
o Doelgericht communicatie
(authentieke) tekstsoorten in verschillende situaties:
informatief, narratief, prescriptief, artistiek-literair
o Taalbadprincipe in de klas
leerkracht spreekt Frans met taalsteun
moedigt leerlingen aan te reageren in het Frans.
Tekstsoorten
1. Informatief: Geeft informatie, feiten, data, kennis (vb. krantenartikel)
2. Narratief: Een verhaaltekst die een opeenvolging van gebeurtenissen
beschrijft, vaak
met personages en een plot. (Vb. sprookje)
3. Prescriptief: Geeft instructies, regels of aanwijzingen om iets te doen (vb.
recept)
4. Artistiek-literair: Emoties of schoonheid brengen met een creatieve taal
(vb. gedicht)
Taxonomie van Bloom
Onthouden
= kennis ophalen uit het langetermijngeheugen
Begrijpen
= linken aan eerder verworven kennis om betekenis te
geven aan nieuwe kennis
Toepassen
= verworven inzichten gebruiken in een interactieve
taaltaak of dialoog
Lagere denkorde: makkelijk te automatiseren zonder
veel te denken
Hogere denkorde: leerlingen zijn bewuster bezig
3