Paragraaf 1 - Homeostase en Regelkringen
• Homeostase is het in balans houden van het inwendig milieu, zoals temperatuur, pH,
glucosespiegel en osmotische waarde.
• Een regelkring bestaat uit:
◦ Receptor: zintuigcel die een verandering waarneemt.
◦ Controlecentrum: (meestal in de
hersenen) vergelijkt de waarde met de
norm.
◦ Effector: spier of klier die zorgt voor
correctie.
• Meestal is er sprake van negatieve
terugkoppeling: bij een afwijking wordt een
tegengestelde reactie opgewekt (bijv. lichaam
wordt gekoeld bij oververhitting).
• Positieve terugkoppeling komt minder vaak
voor en versterkt juist een proces (zoals bij de
afgifte van oxytocine tijdens de bevalling).
Paragraaf 2 - Hormonaal stelsel
• Hormonen zijn signaalstoffen die worden afgegeven door endocriene klieren (zonder
afvoerbuis) en via het bloed naar specifieke doelwitcellen worden vervoerd.
• Doelwitcellen hebben specifieke receptoreiwitten waaraan het hormoon kan binden.
• Hormonen hebben vaak een langzamere maar langdurige werking dan
zenuwimpulsen.
• Belangrijke klieren en hormonen:
◦ Hypothalamus: regelt de werking van de hypofyse.
◦ Hypofyse: ‘master gland’, stuurt andere klieren aan (bijv. FSH, LH, TSH).
◦ Schildklier: maakt thyroxine aan, regelt stofwisseling.
◦ Alvleesklier (eilandjes van Langerhans): maakt insuline (verlaagt bloedsuiker)
en glucagon (verhoogt bloedsuiker).
◦ Bijnieren: maken adrenaline (stresshormoon).
, ◦ Geslachtsklieren: maken testosteron, oestrogeen, progesteron.
Paragraaf 3 - Zenuwstelsel
• Bestaat uit het:
◦ Centrale zenuwstelsel (CZS): hersenen en ruggenmerg.
◦ Perifere zenuwstelsel: sensorische en motorische zenuwen.
• Neuronen (zenuwcellen) geven impulsen door via elektrische signalen.
◦ Sensorische neuronen: geleiden impulsen van zintuigen naar het CZS.
◦ Schakelneuronen: bevinden zich in het CZS en verwerken informatie.
◦ Motorische neuronen: geleiden impulsen van het CZS naar spieren of klieren.
• Autonoom zenuwstelsel (onbewust):
◦ Orthosympatisch: stimuleert activiteit (bij stress, inspanning).
◦ Parasympatisch: bevordert rust en herstel (bij ontspanning).
• Animaal zenuwstelsel: regelt bewuste reacties zoals spierbewegingen en zintuiglijke
waarnemingen.
Paragraaf 4 - Impulsgeleiding en Synaps
• Rustpotentiaal: binnenkant van een zenuwcel is negatief (-70 mV) t.o.v. buitenkant.
• Bij een prikkel wordt het membraan gedeporteerd (Na⁺ stroomt naar binnen).
• Dit leidt tot een actiepotentiaal: elektrische impuls die over het axon loopt.
• Na de impuls keert de cel terug naar rustpotentiaal (repolarisatie).
• De impuls gaat via de synaps naar de volgende cel:
◦ Neurotransmitters (zoals acetylcholine) worden afgegeven in de synaptische
spleet.
◦ Deze binden aan receptoren van de volgende cel en zorgen daar voor een
nieuwe impuls.
• Myelineschede rond het axon zorgt voor snellere geleiding (saltatoire impulsgeleiding).
Paragraaf 5 - Reflexen
• Reflex = een snelle, automatische reactie op een prikkel, zonder bewuste verwerking.