Hoofdstuk 2
2.1
De omgeving van een organisatie bestaat uit partijen of belanghebbenden, en uit situaties en
omstandigheden, bepaald door omgevingsfactoren. Partijen en belanghebbenden zijn
instanties die het functioneren van een organisatie direct beïnvloeden. Bijvoorbeeld
leveranciers, concurrenten, de overheid en vakbonden. Zij beïnvloeden het direct door
bijvoorbeeld producten of diensten te kopen, door grondstoffen te leveren en door geld ter
beschikking te stellen. Een organisatie oefent zelf ook invloed uit op de partijen door reclame
en afspraken te maken.
Externe belanghebbenden zijn groepen die geen onderdeel van de organisatie zijn, maar er
wel een duidelijk belang bij hebben. Er zijn er verschillende:
1. Afnemers/cliënten: de afnemers of cliënten kopen producten van een bedrijf of
betalen voor de deskundigheid die bijvoorbeeld een ziekenhuis levert. Wil een bedrijf
zijn cliënten behouden, dan moet hij steeds producten van goede kwaliteit leveren.
2. Toeleveranciers: elke organisatie gebruikt producten of diensten van een andere
organisatie. Zo ontstaan relaties met toeleveranciers, die als bijdrage de
grondstoffen, diensten, energie en halffabricaten leveren. Daarvoor verwachten zij
dat hun facturen binnen de afgesproken termijn wordt betaald. Anders zetten ze de
leveranties stop.
3. Vermogensverschaffers; aandeelhouders, banken, contributiebetalers: zij
stellen de organisatie geld ter beschikking om daarmee machines, gebouwen en
andere dingen mee te financieren. Daarvoor willen ze zeggenschap uitoefenen, of
rente of dividend terugkrijgen.
4. Overheid: de overheid zorgt voor voorzieningen zoals de infrastructuur en allerlei
wetgevingen. Ook voert de overheid subsidies en loon-en prijsmaatregelen uit. Zij
worden dan beloond doormiddel van belastingen.
5. Concurrenten: belangrijke factoren zijn het aantal concurrenten en hun positie in het
marktaandeel. In onderlinge concurrentie wordt op markten geopereerd en reclame
gemaakt.
6. Belangenorganisaties: zij zijn er om namens bepaalde groeperingen standpunten te
vertolken of om hun belangen te verdedigen, zoals werknemersorganisaties.
Elke organisatie word beïnvloed door macrofactoren en ontwikkelingen in de omgeving.
Deze omgevingskrachten noemen we macrokrachten als een organisatie ze
noodgedwongen ondergaat en er zelf nauwelijks invloed op heeft. Dit zijn belangrijke
relevante externe omgevingen voor bedrijven:
1. Demografische factoren: hierbij denken we aan groei, omvang en samenstelling
van de bevolking. Zij bepalen voor een groot deel de afzetmarkt. Als de bevolking
afneemt, worden er minder producten zoals brood verkocht. Het aantal huishoudens
neemt toe, en er is ook meer vergrijzing en individualisering.
2. Economische factoren: voor bedrijven die op de consument zijn gericht is dit een
belangrijke factor. Denk bijvoorbeeld aan het inkomen, loonkosten en de rente. Dit
bepaalt samen de concurrentiepositie en is belangrijk om te kunnen uitbreiden.
2.1
De omgeving van een organisatie bestaat uit partijen of belanghebbenden, en uit situaties en
omstandigheden, bepaald door omgevingsfactoren. Partijen en belanghebbenden zijn
instanties die het functioneren van een organisatie direct beïnvloeden. Bijvoorbeeld
leveranciers, concurrenten, de overheid en vakbonden. Zij beïnvloeden het direct door
bijvoorbeeld producten of diensten te kopen, door grondstoffen te leveren en door geld ter
beschikking te stellen. Een organisatie oefent zelf ook invloed uit op de partijen door reclame
en afspraken te maken.
Externe belanghebbenden zijn groepen die geen onderdeel van de organisatie zijn, maar er
wel een duidelijk belang bij hebben. Er zijn er verschillende:
1. Afnemers/cliënten: de afnemers of cliënten kopen producten van een bedrijf of
betalen voor de deskundigheid die bijvoorbeeld een ziekenhuis levert. Wil een bedrijf
zijn cliënten behouden, dan moet hij steeds producten van goede kwaliteit leveren.
2. Toeleveranciers: elke organisatie gebruikt producten of diensten van een andere
organisatie. Zo ontstaan relaties met toeleveranciers, die als bijdrage de
grondstoffen, diensten, energie en halffabricaten leveren. Daarvoor verwachten zij
dat hun facturen binnen de afgesproken termijn wordt betaald. Anders zetten ze de
leveranties stop.
3. Vermogensverschaffers; aandeelhouders, banken, contributiebetalers: zij
stellen de organisatie geld ter beschikking om daarmee machines, gebouwen en
andere dingen mee te financieren. Daarvoor willen ze zeggenschap uitoefenen, of
rente of dividend terugkrijgen.
4. Overheid: de overheid zorgt voor voorzieningen zoals de infrastructuur en allerlei
wetgevingen. Ook voert de overheid subsidies en loon-en prijsmaatregelen uit. Zij
worden dan beloond doormiddel van belastingen.
5. Concurrenten: belangrijke factoren zijn het aantal concurrenten en hun positie in het
marktaandeel. In onderlinge concurrentie wordt op markten geopereerd en reclame
gemaakt.
6. Belangenorganisaties: zij zijn er om namens bepaalde groeperingen standpunten te
vertolken of om hun belangen te verdedigen, zoals werknemersorganisaties.
Elke organisatie word beïnvloed door macrofactoren en ontwikkelingen in de omgeving.
Deze omgevingskrachten noemen we macrokrachten als een organisatie ze
noodgedwongen ondergaat en er zelf nauwelijks invloed op heeft. Dit zijn belangrijke
relevante externe omgevingen voor bedrijven:
1. Demografische factoren: hierbij denken we aan groei, omvang en samenstelling
van de bevolking. Zij bepalen voor een groot deel de afzetmarkt. Als de bevolking
afneemt, worden er minder producten zoals brood verkocht. Het aantal huishoudens
neemt toe, en er is ook meer vergrijzing en individualisering.
2. Economische factoren: voor bedrijven die op de consument zijn gericht is dit een
belangrijke factor. Denk bijvoorbeeld aan het inkomen, loonkosten en de rente. Dit
bepaalt samen de concurrentiepositie en is belangrijk om te kunnen uitbreiden.