Negations
[B1] In ontkenningen gebruik je in de tegenwoordige tijd do not (don’t), does not (doesn’t) + het hele
werkwoord. In de verleden tijd gebruik je did not (didn’t) + het hele werkwoord.
I don’t know what department he works in.
She doesn’t work in a pharmacy anymore.
They didn’t fasten their seat belts.
Shane didn’t sleep very well last night.
De hoofdregel geldt niet als er een vorm van to be (am/are/is/was/were) in de zin staat. Dan zet
je not (of n’t) achter de vorm van to be. Dit geldt ook als de zin in de present continuous of past
continuous (to be + ing-vorm) staat.
They are not staff members here.
She’s not my boss; she’s an employee too!
Dan wasn’t at work last week.
No, I’m not joking: I really wasn’t working on my presentation last night.
De hoofdregel geldt ook niet als er een modaal hulpwerkwoord in de zin staat, zoals can, could, may,
might, must, should, will, would, of als er een vorm van to have als hulpwerkwoord wordt gebruikt.
Dan zet je not (of n’t) achter het hulpwerkwoord.
I cannot (can’t) remember the instructions.
You would not (wouldn’t) betray me, would you?
We have not (haven’t) worked with this device before.
Lexi has not (hasn’t) got a badge because she wasn’t here last time.
You must not (mustn’t) listen to his advice.
Let op: to have kan ook een zelfstandig hoofdwerkwoord zijn. Dan gebruik
je don’t, doesn’t of didn’t in de ontkenning. Het is een hulpwerkwoord als het wordt gevolgd door
een voltooid deelwoord.
Bettina has a new car. → Bettina doesn’t have a new car. (hoofdwerkwoord)
Damian had a shower after work. → Damian didn’t have a shower after work. (hoofdwerkwoord)
She has locked the front door. → She hasn’t locked the front door. (hulpwerkwoord)
[B1] In ontkenningen gebruik je in de tegenwoordige tijd do not (don’t), does not (doesn’t) + het hele
werkwoord. In de verleden tijd gebruik je did not (didn’t) + het hele werkwoord.
I don’t know what department he works in.
She doesn’t work in a pharmacy anymore.
They didn’t fasten their seat belts.
Shane didn’t sleep very well last night.
De hoofdregel geldt niet als er een vorm van to be (am/are/is/was/were) in de zin staat. Dan zet
je not (of n’t) achter de vorm van to be. Dit geldt ook als de zin in de present continuous of past
continuous (to be + ing-vorm) staat.
They are not staff members here.
She’s not my boss; she’s an employee too!
Dan wasn’t at work last week.
No, I’m not joking: I really wasn’t working on my presentation last night.
De hoofdregel geldt ook niet als er een modaal hulpwerkwoord in de zin staat, zoals can, could, may,
might, must, should, will, would, of als er een vorm van to have als hulpwerkwoord wordt gebruikt.
Dan zet je not (of n’t) achter het hulpwerkwoord.
I cannot (can’t) remember the instructions.
You would not (wouldn’t) betray me, would you?
We have not (haven’t) worked with this device before.
Lexi has not (hasn’t) got a badge because she wasn’t here last time.
You must not (mustn’t) listen to his advice.
Let op: to have kan ook een zelfstandig hoofdwerkwoord zijn. Dan gebruik
je don’t, doesn’t of didn’t in de ontkenning. Het is een hulpwerkwoord als het wordt gevolgd door
een voltooid deelwoord.
Bettina has a new car. → Bettina doesn’t have a new car. (hoofdwerkwoord)
Damian had a shower after work. → Damian didn’t have a shower after work. (hoofdwerkwoord)
She has locked the front door. → She hasn’t locked the front door. (hulpwerkwoord)
