Economie jong en oud h1 t/m 6
h1:
Gevangenendilemma: Bij het gevangenendilemma zijn er twee partijen die onafhankelijk van elkaar
een keuze moeten maken. Doordat beide partijen in hun eigenbelang kiezen, komt er een uitkomst
die voor beide partijen niet optimaal is.
Dominante strategie: voordeligste strategie die iemand kiest onafhankelijk van wat de ander kiest
Meeliftersgedrag: Meeliftersgedrag ontstaat wanneer iemand kan profiteren van de
aankoop/inspanning van een ander
Bindende afspraak: een afspraak waarbij consequenties zijn als je je er niet aan houdt. Beide partijen
zullen zich dus aan de afspraak houden en deze afspraak zou dan ook tot samenwerking leiden
Kunnen aantonen wanneer er sprake is van meeliftersgedrag
Als iemand kan profiteren van het gevangenendilemma van de inspanning of aankoop van een ander
Kunnen verklaren waarom de spelers in een gevangenendilemma niet kiezen voor
samenwerking
Doordat er asymmetrische informatie is en je niet zeker weet of je medespeler meedoet aan de
samenwerking kiest men vaak voor een keuze voor eigenbelang
Verklaren dat er door een bindende afspraak de spelers in een gevangenendilemma samen
gaan werken
Door een bindende afspraak te maken hangt er een consequentie aan als je je niet aan de afspraak
houdt. Hierdoor weet je vaak bijna zeker dat je medespeler zich aan de afspraak houdt zo kom je tot
een samenwerking en kunnen beide partijen een strafvermindering krijgen.
De drie fasen van de levensloop kunnen noemen
Kinderfase: kinderen worden verzorgd door hun ouders
Ouderfase: ouderen kunnen hulp krijgen van hun kinderen
Grootouderfase
h2:
Consumeren: het uitgeven van geld voor eigen behoeftes
Sparen: het niet consumeren van een deel van het inkomen, wie spaart stelt consumptie uit
Ruilen over tijd: het vervroegen of uitstellen van consumptie
Lenen: geld lenen om consumptie te vervroegen
Rente: het bedrag dat je betaalt voor het lenen van geld
Vermogen: de waarde van alle bezittingen verminderd met de waarde van alle schulden
Negatief vermogen: als de waarde van alle schulden groter zijn dan de waarde van bezittingen
Stroomgrootheid: grootheden gemeten over een periode van bijvoorbeeld een maand of een jaar ->
inkomen
Voorraadgrootheid: grootheden gemeten op een bepaald moment -> spaargeld en schuld
h1:
Gevangenendilemma: Bij het gevangenendilemma zijn er twee partijen die onafhankelijk van elkaar
een keuze moeten maken. Doordat beide partijen in hun eigenbelang kiezen, komt er een uitkomst
die voor beide partijen niet optimaal is.
Dominante strategie: voordeligste strategie die iemand kiest onafhankelijk van wat de ander kiest
Meeliftersgedrag: Meeliftersgedrag ontstaat wanneer iemand kan profiteren van de
aankoop/inspanning van een ander
Bindende afspraak: een afspraak waarbij consequenties zijn als je je er niet aan houdt. Beide partijen
zullen zich dus aan de afspraak houden en deze afspraak zou dan ook tot samenwerking leiden
Kunnen aantonen wanneer er sprake is van meeliftersgedrag
Als iemand kan profiteren van het gevangenendilemma van de inspanning of aankoop van een ander
Kunnen verklaren waarom de spelers in een gevangenendilemma niet kiezen voor
samenwerking
Doordat er asymmetrische informatie is en je niet zeker weet of je medespeler meedoet aan de
samenwerking kiest men vaak voor een keuze voor eigenbelang
Verklaren dat er door een bindende afspraak de spelers in een gevangenendilemma samen
gaan werken
Door een bindende afspraak te maken hangt er een consequentie aan als je je niet aan de afspraak
houdt. Hierdoor weet je vaak bijna zeker dat je medespeler zich aan de afspraak houdt zo kom je tot
een samenwerking en kunnen beide partijen een strafvermindering krijgen.
De drie fasen van de levensloop kunnen noemen
Kinderfase: kinderen worden verzorgd door hun ouders
Ouderfase: ouderen kunnen hulp krijgen van hun kinderen
Grootouderfase
h2:
Consumeren: het uitgeven van geld voor eigen behoeftes
Sparen: het niet consumeren van een deel van het inkomen, wie spaart stelt consumptie uit
Ruilen over tijd: het vervroegen of uitstellen van consumptie
Lenen: geld lenen om consumptie te vervroegen
Rente: het bedrag dat je betaalt voor het lenen van geld
Vermogen: de waarde van alle bezittingen verminderd met de waarde van alle schulden
Negatief vermogen: als de waarde van alle schulden groter zijn dan de waarde van bezittingen
Stroomgrootheid: grootheden gemeten over een periode van bijvoorbeeld een maand of een jaar ->
inkomen
Voorraadgrootheid: grootheden gemeten op een bepaald moment -> spaargeld en schuld