Nederlands Grammatica
Werkwoordelijk gezegde(wg):
Alle werkwoorden in een zin
Zegt wat het onderwerp doet
Als de woorden te of aan het vóór een ww staan, horen ze bij het wg.
Soms is het wg een werkwoordelijke uitdrukking(ww.uitdr.)
Naamwoordelijk gezegde(ng):
Het ng geeft aan het ow of iets is of wordt
Het ng bestaat uit een werkwoordelijk deel(ww.deel) en een
naamwoordelijk deel(nw.deel)
Het ww.deel bevat alle ww uit de zin. Eén van die werkwoorden moet een
koppelwerkwoord(kww) zijn.
Het nw.deel bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een
eigenschap van het ow geeft.
(zinnen met een ng zit nooit een lijden voorwerp(lv)
Zo vind je het ng:
1) Stel vast of er een vorm van één van de kww staat
2) Stel vast of het ow iets is/wordt
3) Zo ja, stel de vraag:
Wat + pv + ow + overige ww = het nw.deel
4) Noteer het ng: pv + [nw.deel] + overige ww
Het nw.deel MOET tussen vierkante haken
Lijdend voorwerp(lv):
Het lv komt voor in zinnen waar iets/iemand iets overkomt of ondergaat
(het lv begint nooit met een voorzetsel(vz)
Zo vindt je het lv:
1) Noteer het ow en wg
2) Stel de vraag:
Wat + wg + ow = lv
Het meewerkend voorwerp(mv):
Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is
Het mv komt ook voor bij ww die iets te maken hebben met ‘vertellen’ of
met ‘geven’
Het mv kan beginnen met aan of voor
Als aan in de zin staat, moet je het kunnen weglaten
Zo vind je het mv:
1) Stel de vraag: Aan wie / voor wie + wg + ow + lv = mv
Bijwoordelijke bepaling(bwb):
Werkwoordelijk gezegde(wg):
Alle werkwoorden in een zin
Zegt wat het onderwerp doet
Als de woorden te of aan het vóór een ww staan, horen ze bij het wg.
Soms is het wg een werkwoordelijke uitdrukking(ww.uitdr.)
Naamwoordelijk gezegde(ng):
Het ng geeft aan het ow of iets is of wordt
Het ng bestaat uit een werkwoordelijk deel(ww.deel) en een
naamwoordelijk deel(nw.deel)
Het ww.deel bevat alle ww uit de zin. Eén van die werkwoorden moet een
koppelwerkwoord(kww) zijn.
Het nw.deel bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een
eigenschap van het ow geeft.
(zinnen met een ng zit nooit een lijden voorwerp(lv)
Zo vind je het ng:
1) Stel vast of er een vorm van één van de kww staat
2) Stel vast of het ow iets is/wordt
3) Zo ja, stel de vraag:
Wat + pv + ow + overige ww = het nw.deel
4) Noteer het ng: pv + [nw.deel] + overige ww
Het nw.deel MOET tussen vierkante haken
Lijdend voorwerp(lv):
Het lv komt voor in zinnen waar iets/iemand iets overkomt of ondergaat
(het lv begint nooit met een voorzetsel(vz)
Zo vindt je het lv:
1) Noteer het ow en wg
2) Stel de vraag:
Wat + wg + ow = lv
Het meewerkend voorwerp(mv):
Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is
Het mv komt ook voor bij ww die iets te maken hebben met ‘vertellen’ of
met ‘geven’
Het mv kan beginnen met aan of voor
Als aan in de zin staat, moet je het kunnen weglaten
Zo vind je het mv:
1) Stel de vraag: Aan wie / voor wie + wg + ow + lv = mv
Bijwoordelijke bepaling(bwb):