Natuurkunde samenvatting H4+H7
H4
4.1
Chemische energie in de brandstof wordt omgezet in warmte.
Energie omzetting kun je weergeven in een energie-stroomdiagram
Wet van behoud van energie: geeft aan dat de totale hoeveelheid energie daarbij niet verandert.
Kwaliteit van de energiesoort: geeft aan hoe bruikbaar de energiesoort is.
Absolute nulpunt: de temperatuur waarbij stoffen stilliggen, je kunt stoffen niet verder afkoelen dan
deze temperatuur.
De temperatuur voor alle stoffen is -273 Celsius. K=T in Celsius + 273
Warmtemeter(joulemeter): je kan meten hoeveel warmte er nodig is voor het verwarmen van een
bepaalde hoeveelheid vloeistof.
E=P x t
E= energie gebruik in joule P= vermogen in W t= tijd in s
Soortelijke warmte: de hoeveelheid warmte die nodig is om 1,0 g van een stof 1,0 Celsius in
temperatuur te laten stijgen.
Q=c x m x T
Q= soortelijke warmte of hoeveelheid warmte die vrijkomt bij een temperatuurdaling in joule
c= soortelijke warmte in J/g x C m= massa in g T= temperatuurstijging in C
Temperatuurstijging= einde-begin
Voorwerpseigenschappen= eigenschappen van een voorwerp bijv. Lengte, massa, kleur en vorm
Stofeigenschappen= kenmerken die een bij ernstig horen bijv. Kookpunt, geur en dichtheid
Warmtecapaciteit= hoeveel warmte het kost om het voorwerp 1,0 C in temperatuur te laten stijgen.
De benodigde hoeveelheid energie Q om een voorwerp met een warmtecapaciteit C met T te
verwarmen, kun je berekenen met:
Q= C x T
4.2
Energiebron= het levert een energiesoort van een hoge kwaliteit
Cv-ketel—chemische energie van aardgas—> warmte
Een zonnecel—stralingsenergie van de zon—> elektrische energie
Een windmolen—bewegingsenergie van stromende lucht—> elektrische energie
Aardgas, zon en wind zijn voorbeelden van energiebronnen.
Zes energiebronnen:
Fossiele brandstoffen= ze leveren chemische energie. aardolie, aardgas en steenkol
Biomassa= materiaal dat van planten en dieren afkomstig is. Hierbij ontstaat biogas dat aardgas kan
vervangen.
Zonecollector= zet de stralingsenergie van de zon om in warmte waarmee water verhit wordt.
Zonnecellen= zetten stralingsenergie om in elektrische energie.
Aardwarmte= de warmte die in de aarde zit, er zijn 2 putten daarvoor nodig
Warmtewisselaar= geeft het hete water een deel van zijn warmte af aan een tweede waterleiding
Windturbine= moderne windmolens die elektrische energie produceren
Kernenergie= de energie die vrij komt bij het splijten van de kern
H4
4.1
Chemische energie in de brandstof wordt omgezet in warmte.
Energie omzetting kun je weergeven in een energie-stroomdiagram
Wet van behoud van energie: geeft aan dat de totale hoeveelheid energie daarbij niet verandert.
Kwaliteit van de energiesoort: geeft aan hoe bruikbaar de energiesoort is.
Absolute nulpunt: de temperatuur waarbij stoffen stilliggen, je kunt stoffen niet verder afkoelen dan
deze temperatuur.
De temperatuur voor alle stoffen is -273 Celsius. K=T in Celsius + 273
Warmtemeter(joulemeter): je kan meten hoeveel warmte er nodig is voor het verwarmen van een
bepaalde hoeveelheid vloeistof.
E=P x t
E= energie gebruik in joule P= vermogen in W t= tijd in s
Soortelijke warmte: de hoeveelheid warmte die nodig is om 1,0 g van een stof 1,0 Celsius in
temperatuur te laten stijgen.
Q=c x m x T
Q= soortelijke warmte of hoeveelheid warmte die vrijkomt bij een temperatuurdaling in joule
c= soortelijke warmte in J/g x C m= massa in g T= temperatuurstijging in C
Temperatuurstijging= einde-begin
Voorwerpseigenschappen= eigenschappen van een voorwerp bijv. Lengte, massa, kleur en vorm
Stofeigenschappen= kenmerken die een bij ernstig horen bijv. Kookpunt, geur en dichtheid
Warmtecapaciteit= hoeveel warmte het kost om het voorwerp 1,0 C in temperatuur te laten stijgen.
De benodigde hoeveelheid energie Q om een voorwerp met een warmtecapaciteit C met T te
verwarmen, kun je berekenen met:
Q= C x T
4.2
Energiebron= het levert een energiesoort van een hoge kwaliteit
Cv-ketel—chemische energie van aardgas—> warmte
Een zonnecel—stralingsenergie van de zon—> elektrische energie
Een windmolen—bewegingsenergie van stromende lucht—> elektrische energie
Aardgas, zon en wind zijn voorbeelden van energiebronnen.
Zes energiebronnen:
Fossiele brandstoffen= ze leveren chemische energie. aardolie, aardgas en steenkol
Biomassa= materiaal dat van planten en dieren afkomstig is. Hierbij ontstaat biogas dat aardgas kan
vervangen.
Zonecollector= zet de stralingsenergie van de zon om in warmte waarmee water verhit wordt.
Zonnecellen= zetten stralingsenergie om in elektrische energie.
Aardwarmte= de warmte die in de aarde zit, er zijn 2 putten daarvoor nodig
Warmtewisselaar= geeft het hete water een deel van zijn warmte af aan een tweede waterleiding
Windturbine= moderne windmolens die elektrische energie produceren
Kernenergie= de energie die vrij komt bij het splijten van de kern