Nectar 3e editie biologie 4 vwo leerboek
Inhoudsopgave binas-tabellen 6e editie
§1 Levende cellen (CE/SE) 91A + 100
§2 Industrie op miniformaat (CE) 67H + 67L + 76B + 79B + 79C
§3 Transport bij cellen (CE) 67G + 75 + 79D
§4 DNA: het besturingssysteem van de cel (CE en SE) 67H + 71A + 71C + 71E + 76B
§5 Ongecontroleerde celgroei (CE)
§1 Levende cellen
biologische eenheid met ieder een eigen organisatieniveau; op elk hoger niveau wordt het
organisatieniveau ingewikkelder: er ontstaan emergente eigenschappen
moleculen bouwstenen van organellen en andere celstructuren
cel kleinste levende eenheid van een organisme
cellen oefenen een gezamenlijke functie uit door hun rangschikking
in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel oefenen groepen van cellen in onderlinge
samenwerking een functie uit
weefsel is een samenhangend geheel van gelijksoortige cellen met dezelfde
bouw en functie(s)
orgaan deel van een organisme met één of meer functies
- gevormd uit meerdere weefsels
orgaanstelsel aantal organen die gezamenlijk een bepaalde functie hebben
organisme individu, een levend wezen
populatie groep individuen van één soort die zich onderling kunnen voortplanten
ecosysteem verzameling van populaties en abiotische factoren in een natuurlijk begrensd
gebied
nieuwe eigenschap in hoger niveau
emergente eigenschap kan worden waargenomen als het organisatieniveau verandert
bv. spiercellen kunnen alleen samentrekken, zenuwcellen kunnen alleen signalen doorgeven;
samen met cellen die stevigheid geven vormen ze een hart dat ritmisch kan samentrekken
levenskenmerken
stofwisseling, voortplanting, prikkelwaarneming en reactie, voedselopname, groei en ontwikkeling
cel kleinste levende eenheid van een organisme
bevat een of meer microscopische kleine structuren (organellen)
elke celkern bevat DNA-moleculen
grootte van het oppervlak bepaalt de snelheid van uitwisseling van stoffen met de omgeving
eencelligen staan met hun hele oppervlak in direct contact met de omgeving
waarmee ze stoffen uitwisselen
- oppervlak-volumeverhouding is relatief groot
meercellige organismen staan niet met alle cellen direct in contact met hun
buitenomgeving
- groter organisme → oppervlak-volumeverhouding kleiner
- groei → toename volume is sterker (x3) dan toename uitwendig oppervlak (x 2)
- volume (aantal cellen dat zuurstof behoeft) neemt sneller toe dan het oppervlak
waarmee een organisme zuurstof uit de omgeving kan opnemen
celdifferentiatie: ontstaan van verschillende cellen met specifieke functies