Economie
Wat is economie
e
1 veronderstelling
- Keuze voor maximale welvaart
- Behoeftes vervult zien
- Schaarse middelen → geld en tijd
- Er moeten keuzes worden gemaakt
2e veronderstelling
- Ceterus paribus → als al de rest gelijk blijft
- 1 parameter veranderen
Hoe economie meten
- Wat kunnen ze kopen met de middelen dat ze hebben
- BBP → bruto binnenlands product
o Som van alle toegevoegde waarden van een
bepaalde periode
o Som van productie voederen en diensten
o Alleen optellen waarvoor wordt betaald, niet alles
heeft een waarde
o BBP verloopt altijd stijgend
- Conjunctuur → groei van BBP
o De procentuele verandering van de welvaart die elk
jaar wordt gemeten
Soorten Economie
Mico niveau
- Alles van 1 product
Meso economie
- 1 bedrijf
Macro-economie
- Volledige economie
- De studie van inflatie (stijging prijzenpeil)
1
, Welke goederen zijn er in een economie
- Individuele goederen
o Rivaliserend → jij koopt iets en dan kan niemand anders het nog kopen
o Uitsluitbaar → geen geld is niets kunnen kopen en word je uitgesloten
- Publieke goederen
o Niet rivaliserend → politie, iedereen kan erop beroep doen
o Niet uitsluitbaar → als je niet betaald word je niet uitgesloten → bv
ziekenverzekering
o Vormt soms een probleem → mensen betalen niet maar maken wel gebruik van de
diensten → free riders probleem
- Quasi publiek
o Niet rivaliserend, Wel uitsluitbaar
▪ Liefkenshoektunnel: De tunnel is niet rivaliserend: het is niet omdat jij erin
rijdt met jouw wagen dat de volgende dit ook niet meer kan.
▪ Tegelijk is ze wél uitsluitbaar; als je niet betaalt voor de toegang tot de
tunnel, zal je jouw tocht moeten verderzetten via het zuivere “publieke”
goed, de Kennedytunnel.
o Kan ook omgekeerd
▪ Vis → vis gevangen kan niemand anders het vangen, je hoeft niet betalen
ervoor, als je vist is er geen plaats voor een ander
Soorten goederen
- Economische goederen → schaarse goederen en diensten
o Individuele goederen: theater
o Publieke goederen: lager onderwijs
o Quasi publieke goederen
- Vrije goederen → niet schaars, overvloedig aanwezig
2
, De markt
De consumentenzijde
- Individu die iets wil doen met budget
- Behoeftes proberen voldoen
- Zoveel mogelijk welvaart
- Afhankelijk van budget → keuzes maken
- Verhouding prijs en gevraagde hoeveelheid
o Stijgt de prijs → minder kopen
o Prijs daalt → meer kopen
Keuzes
- Iets kopen of sparen
- Beinvloed door 2 Factoren
o De verandering in hoogte van het inkomen;
o De verandering van de prijs van de gewenste goederen/diensten
Grafiek
Q → horizontale as: hoeveelheid
P → verticale as: prijs
Marktvraag
- Verhouding tussen een bepaalde prijs en de gevraagde hoeveelheid van alle consumenten
samen
- Hoeveelheid Consument 1 en 2 optellen
- Markvraag is altijd een rechte zonder buigpunten
Verschuiving op vraagcurve
- Zolang alle gegevens hetzelfde blijven (= ceterus paribus) stellen we vast dat bij elke
prijswijziging we een nieuwe hoeveelheid vaststellen op de bestaande vraagcurve
- Nieuwe functie voorschrift
3
Wat is economie
e
1 veronderstelling
- Keuze voor maximale welvaart
- Behoeftes vervult zien
- Schaarse middelen → geld en tijd
- Er moeten keuzes worden gemaakt
2e veronderstelling
- Ceterus paribus → als al de rest gelijk blijft
- 1 parameter veranderen
Hoe economie meten
- Wat kunnen ze kopen met de middelen dat ze hebben
- BBP → bruto binnenlands product
o Som van alle toegevoegde waarden van een
bepaalde periode
o Som van productie voederen en diensten
o Alleen optellen waarvoor wordt betaald, niet alles
heeft een waarde
o BBP verloopt altijd stijgend
- Conjunctuur → groei van BBP
o De procentuele verandering van de welvaart die elk
jaar wordt gemeten
Soorten Economie
Mico niveau
- Alles van 1 product
Meso economie
- 1 bedrijf
Macro-economie
- Volledige economie
- De studie van inflatie (stijging prijzenpeil)
1
, Welke goederen zijn er in een economie
- Individuele goederen
o Rivaliserend → jij koopt iets en dan kan niemand anders het nog kopen
o Uitsluitbaar → geen geld is niets kunnen kopen en word je uitgesloten
- Publieke goederen
o Niet rivaliserend → politie, iedereen kan erop beroep doen
o Niet uitsluitbaar → als je niet betaald word je niet uitgesloten → bv
ziekenverzekering
o Vormt soms een probleem → mensen betalen niet maar maken wel gebruik van de
diensten → free riders probleem
- Quasi publiek
o Niet rivaliserend, Wel uitsluitbaar
▪ Liefkenshoektunnel: De tunnel is niet rivaliserend: het is niet omdat jij erin
rijdt met jouw wagen dat de volgende dit ook niet meer kan.
▪ Tegelijk is ze wél uitsluitbaar; als je niet betaalt voor de toegang tot de
tunnel, zal je jouw tocht moeten verderzetten via het zuivere “publieke”
goed, de Kennedytunnel.
o Kan ook omgekeerd
▪ Vis → vis gevangen kan niemand anders het vangen, je hoeft niet betalen
ervoor, als je vist is er geen plaats voor een ander
Soorten goederen
- Economische goederen → schaarse goederen en diensten
o Individuele goederen: theater
o Publieke goederen: lager onderwijs
o Quasi publieke goederen
- Vrije goederen → niet schaars, overvloedig aanwezig
2
, De markt
De consumentenzijde
- Individu die iets wil doen met budget
- Behoeftes proberen voldoen
- Zoveel mogelijk welvaart
- Afhankelijk van budget → keuzes maken
- Verhouding prijs en gevraagde hoeveelheid
o Stijgt de prijs → minder kopen
o Prijs daalt → meer kopen
Keuzes
- Iets kopen of sparen
- Beinvloed door 2 Factoren
o De verandering in hoogte van het inkomen;
o De verandering van de prijs van de gewenste goederen/diensten
Grafiek
Q → horizontale as: hoeveelheid
P → verticale as: prijs
Marktvraag
- Verhouding tussen een bepaalde prijs en de gevraagde hoeveelheid van alle consumenten
samen
- Hoeveelheid Consument 1 en 2 optellen
- Markvraag is altijd een rechte zonder buigpunten
Verschuiving op vraagcurve
- Zolang alle gegevens hetzelfde blijven (= ceterus paribus) stellen we vast dat bij elke
prijswijziging we een nieuwe hoeveelheid vaststellen op de bestaande vraagcurve
- Nieuwe functie voorschrift
3