Spring snel naar de oefenvragen van:
Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 9
Consumentengedrag en scenario’s Informatie verwerken, leren en
betrokkenheid
Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 12
De marketingcontext Waarden, lifestyle en typologieën
Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 13
De macrocontext Product- en dienstontwikkeling
Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 14
Maatschappelijke ontwikkelingen Communicatie
en trends
Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 15
Cultuur Prijs en betaalwijze
Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 16
Sociale context Distributie
Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 17
Motivatie en behoeften Analyse van consumentengedrag
Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 18
Perceptie Toekomstig consumentengedrag
Vienna.
,Oefenvragen Hoofdstuk 1: Consumentengedrag en scenario’s
1. Het in alle rust overwegen van alternatieven en deze beoordelen, is een voorbeeld van:
a. Uitgebreid probleemoplossend gedrag
b. Impulsief koopgedrag
c. Afwisselingsgericht koopgedrag
d. Routinematig beslissingsgedrag
2. Wat past niet bij routinematig beslissingsgedrag?
a. Beperkt risico
b. Eén overwogen merk
c. Hoge prijs
d. Hoge aankoopfrequentie
e. Lage betrokkenheid
3. Als een consument het druk heeft en snel iets moet kopen, is dat een vorm van:
a. Situatiebepaald koopgedrag
b. Uitgebreid probleemoplossend koopgedrag
c. Afwisselingsgericht koopgedrag
d. Routinematig beslissingsgedrag
4. Iets kopen wat je normaal ook zou kopen, is een voorbeeld van
a. Beperkt probleemoplossend koopgedrag
b. Impulsief koopgedrag
c. Afwisselingsgericht koopgedrag
d. Routinematig aankoopgedrag
5. Een consument die al ervaring heeft, maar toch advies vraagt, is een voorbeeld van:
a. Beperkt probleemoplossend koopgedrag
b. Uitgebreid probleemoplossend koopgedrag
c. Modified rebuy
d. Routinematig aankoopgedrag
6. Van uitgebreid probleemoplossend beslissingsgedrag is sprake bij:
a. Hoge betrokkenheid en veel ervaring
b. Lage betrokkenheid en veel ervaring
c. Hoge betrokkenheid en weinig ervaring
d. Lage betrokkenheid en weinig ervaring
7. Het doelgericht verzamelen en analyseren van informatie om producten te vergelijken en een
gerichte keuze te kunnen maken, heeft een:
a. Lage betrokkenheid
b. Middelmatige betrokkenheid
c. Hoge betrokkenheid
d. De mate van betrokkenheid kan bij deze aankoopbesluitvorming verschillen
8. Iemand die niet lang aarzelt en snel beslissingen neemt, is een:
a. Optimizer
b. Satisficer
c. Unsatisficer
d. Differentiator
,9. Iemand die door een tijdelijke prijsverlaging toch iets koopt wat eigenlijk niet nodig was, is een:
a. Optimizer
b. Satisficer
c. Unsatisficer
d. Differentiator
10. Iemand die op advies van een ander een vakantie heeft geboekt en na het inchecken alles
meteen gaat verkennen, is geen:
a. Beïnvloeder
b. Gebruiker
c. Beslisser
d. Gast
11. Bij kleding is sprake van:
a. Informationeel en hoge betrokkenheid
b. Informationeel en lage betrokkenheid
c. Transformationeel en hoge betrokkenheid
d. Transformationeel en lage betrokkenheid
12. Bij een wasmachine is sprake van:
a. Informationeel en hoge betrokkenheid
b. Informationeel en lage betrokkenheid
c. Transformationeel en hoge betrokkenheid
d. Transformationeel en lage betrokkenheid
13. Waaruit bestaat de studie naar consumentengedrag?
a. Het voorspellen van consumentengedrag
b. Het beschrijven, verklaren en voorspellen van consumentengedrag
c. Het beschrijven van hoe een consument beïnvloed kan worden
d. Het beschrijven van waarom consumenten zich gedragen zoals zij dat doen.
14. Een onderzoek naar consumentengedrag om erachter komen of prijsverlaging effectief is, is
een voorbeeld van:
a. het voorspellen van consumentengedrag
b. het beschrijven van consumentengedrag
c. het verklaren van consumentengedrag
d. het beïnvloeden van consumentengedrag
15. Welke activiteit valt niet onder consumentengedrag?
a. Autorijden
b. Koffiezetten
c. Afzien van een aankoop
d. Beheren van de informatiestroom in een DMU
16. Wat is DMU?
a. Een businessunit
b. Beslissers voor een marketingbeslissing
c. Industrieel afnemersgedrag
d. Een koopcentrum
, 17. Waarvan is sprake als aandacht wordt getrokken middels een artikel in een etalage?
a. Context
b. Gedragsscenario
c. Segmentatie
d. Object
18. X: Business-to-businessmarketing betekent hetzelfde als industriële marketing.
Y: Industrieel koopgedrag houdt in het kopen van industriële goederen.
a. Beide stellingen zijn juist
b. Beide stellingen zijn onjuist
c. Alleen X is juist
d. Alleen Y is juist
19. Om attitudes van consumenten te kunnen beïnvloeden, moeten marketeers inzicht hebben in:
a. De concurrentie in een specifieke situatie
b. Het koopgedrag van individuele consumenten
c. De wijze waarop op individueel niveau een mening gevormd en/of veranderd kan worden.
d. De segmentatiemogelijkheden voor het bepalen van de marketinginstrumenten.
20. Wat doet iemand in de derde fase van het consumentenbeslissingsproces?
a. Informatie verzamelen
b. Een beslissing nemen
c. Opties evalueren
d. Geen van hierboven genoemde antwoorden
21. Een zo goed mogelijke beslissing maken op basis van beperkte informatie, is een:
a. Cognitieve consument
b. Emotionele consument
c. Rationele consument
d. Passieve consument
Antwoorden Hoofdstuk 1: Consumentengedrag en scenario’s
1. a
2. c Bij routinematig beslissingsgedrag hoeft de consument niet na te denken.
3. a Door de tijdsdruk, hangt de keuze af van de mogelijkheden die de situatie biedt.
4. d
5. a
6. c De consument overweegt voor het eerst: er zin veel risico’s.
7. c
8. b Satisficers besteden niet meer tijd en moeite dan nodig is: goed is goed genoeg.
9. b
10. a
11. c
12. a Wasmachine heeft een probleemoplossende functie
13. b
14. b
15. d
16. d DMU = decision making unit / koopcentrum
17. d
18. c
19. c
20. c
21. a