GEZONDHEIDS- EN
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
GEDRAG IN DYNAMIEK:
9. GEDRAGSONTWIKKELING ONDER DE LOEP
- Waarom gedragsontwikkeling bestuderen?
o Mensen brengen ¼–⅓ van hun leven door in groei- en ontwikkelingsfasen.
o Belangrijk om:
• Ontwikkelingsfasen en stadia te onderscheiden,
• Continuïteit en stabiliteit in ontwikkeling te onderzoeken,
• Ontwikkeling te meten en te voorspellen.
o Gedragsontwikkeling hangt sterk samen met:
§ Biologische mogelijkheden
§ Hersenrijping
§ Lichamelijke rijping (bv. groeispurt).
METEN, VERKLAREN EN VOORSPELLEN VAN GEDRAGSONTWIKKELING
ð Meten van gedragsontwikkeling:
- Methoden
o Bevragen (interviews, vragenlijsten).
o Observeren:
§ In natuurlijke omstandigheden,
§ In gestructureerde situaties (gestandaardiseerde observatie),
§ Participerende observatie wanneer onderzoeker meespeelt.
- Ontwikkelingstesten
o Gebruik van gestandaardiseerde ontwikkelingstesten
→ genormeerd voor grote groepen kinderen.
o Voorbeelden:
§ Bayley Ontwikkelingsschaal (BOS) – algemene ontwikkelingsmeting.
§ Denver Ontwikkelingsscreeningstest (DOS) – voor vroege detectie van
achterstand.
§ MacArthur-observatielijst – communicatieve ontwikkeling.
§ ABC Movement Test – motoriek.
- Spontane observatie
o Belangrijk voor:
§ Inzicht in hoe het kind instructies begrijpt,
§ Dynamische diagnostiek: hoe kind informatie gebruikt om problemen op te losse
o Narratieve diagnostiek kijkt naar samenhang in gedrag i.p.v. scores.
,ð Verklaren van ontwikkeling:
- Oorzaken van ontwikkeling
o Externe factoren (omgeving): extra stimulering, taalomgeving, opvoeding.
o Biologische factoren: hormonale veranderingen (bv. puberteit).
o Proximale oorzaken: recente gebeurtenissen
o Distale oorzaken: gebeurtenissen uit vroege kindertijd.
- Gebruik van verklaringen
o Wanneer afwijkingen worden vastgesteld → gepaste interventies plannen.
o Ontwikkeling in vroege jaren is niet volledig voorspelbaar → verschillen kunnen tijdelijk
zijn.
ð Ontwikkelingsdynamiek en variatie:
- Voorbeeld: Taalontwikkeling
o Grote individuele verschillen in 2e levensjaar.
o Grote achterstand op een meetmoment betekent niet direct probleem
→ herhaalde meting nodig
o Vergelijking met eerdere metingen is cruciaal.
ð Voorspellen van ontwikkeling:
- Stabiliteit van gedragskenmerken
è Jerome Kagan (20ste eeuw): studie van persoonlijkheidskenmerken schoolleeftijd vs. volwassen
o Sommige kenmerken zijn goed voorspelbaar:
§ Prestatiegerichtheid,
§ Sekse-stereotiep gedrag bij jongens.
o Andere minder voorspelbaar:
§ Agressiviteit bij meisjes.
£ Eigenschappen moeten bekeken worden volgens situatie en zijn veranderlijk over de leeftijd
- Culturele beïnvloeding:
o Temperamentbeoordelingen verschillen sterk per cultuur.
§ Westerse cultuur: prikkelbaarheid en impulsiviteit sterk benadrukt.
§ Andere culturen: continu huidcontact, andere interpretatie van huilgedrag.
o Interpretatie van gedrag moet cultureel gevoelig gebeuren.
- Temperament en intelligentie:
o Temperament in babytijd voorspelt gedrag niet sterk op latere leeftijd.
o Intelligentietest op jonge leeftijd:
§ Voorspelbaarheid verhoogt naarmate leeftijd stijgt,
§ Vanaf 6 jaar intelligentiescore op 18 jaar redelijk voorspelbaar,
§ Hoe dichter de meting bij 18jarige leeftijd wordt uitgevoerd, hoe aqurater
- Predictiekloof
o Weinig of zelfs negatieve correlatie tussen:
§ Ontwikkelingstesten in eerste 2 levensjaren en IQ op 18 jaar.
o Oorzaken:
§ Sterke nadruk op motoriek in vroege tests,
§ Prematuriteit kan scores tijdelijk beïnvloeden.
ð Betere voorspelbaarheid na 2 jaar
- Na 2 jaar is de cognitieve structuur stabieler.
- Psychomotorisch en communicatief gedrag wordt betrouwbaarder om te voorspellen.
,ð Voorspellende indices in babyperiode:
- Habituatie (aandachtsgewenning)
o Hoe snel een baby went aan herhaalde stimuli.
o Snelle habituatie → betere informatieverwerking → lagere kans op latere achterstand.
§ Best om deze test meerdere malen uit te voeren
o Robert Fantz (jaren 60): baby’s kijken langer naar zaken die ze nog niet hebben gezien
- Apgar-score
o Direct na geboorte (0–10).
o Fysieke meting: 5 zaken worden gemeten met een score van 0-2
§ Kleur van de huid
§ Hartslagfrequentie
§ Gezichtsuitdrukking
§ Houding
§ Ademhaling
o Lage score (<7) → verhoogd risico op neurologische en leerproblemen, maar niet altijd
voorspellend.
§ Baby’s met lage score → hebben vaak perinataal zuurtoftekort gehad
- Generalized movements (GM's)
o Complexe, vloeiende bewegingen van romp, armen, benen.
o Beoordeeld op: bewegingsvariatie, complexiteit en elegantie
o Vanaf geboorte tot ±3 maanden.
o Abnormale GM’s:
§ Monotoon, schokkerig, weinig variatie
→ risico op cerebrale parese en andere stoornissen.
o Beste voorspelling rond 3 maanden (fidgety leeftijd: kleine dansende bewegingen).
, ONDERZOEKSDESIGNS IN DE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
- Cross-sectioneel (transversaal) onderzoek
o Kenmerken:
§ Verschillende leeftijden op hetzelfde moment meten.
§ Geeft een doorsnede van ontwikkeling → gemiddelde ontwikkeling per leeftijd.
o Voordelen: Snel en efficiënt + Geen uitval over tijd.
o Nadelen:
§ Geen informatie over individuele ontwikkelingstrajecten.
§ Leeftijdsverschillen kunnen verward worden met cohorteffecten
(bv. verschillen in onderwijs, opvoeding, media, voeding, enz.).
- Longitudinaal onderzoek
o Kenmerken:
§ Dezelfde groep deelnemers wordt over een langere tijd gevolgd.
§ Meerdere metingen op verschillende leeftijden.
o Voordelen:
§ Geeft inzicht in individuele ontwikkelingspatronen.
§ Helder beeld van continuïteit en verandering.
o Nadelen:
§ Duur en tijdsintensief.
§ Uitval van deelnemers is problematisch.
§ Testeffecten: herhaling van dezelfde test beïnvloedt prestaties.
§ Moeilijk te controleren of veranderingen komen door:
→ Biologische rijping, maatschappelijke / culturele ontwikkelingen.
- Time-lag onderzoek
o Doel: controleren voor cohorteffecten → nagaan of verschillen tussen leeftijdsgroepen
door tijd/cultuur worden veroorzaakt i.p.v. door ontwikkeling.
o Kenmerken:
§ Men test verschillende cohorten (geboortejaren) op dezelfde leeftijd, maar in
verschillende jaren.
§ Bv. 5-jarigen meten in 2020, 2025 en 2030.
o Voordelen:
§ Aantoont of verschillen komen door pedagogische, maatschappelijke of
historische veranderingen.
§ Helpt om ontwikkeling te onderscheiden van cultuur- of tijdsverschillen.
o Voorbeeld:
§ Als 5-jarigen in 2020 minder goed scoren dan 5-jarigen in 2030 → oorzaak:
→ Onderwijs veranderde
→ Opvoeding anders werd
→ Gezondheidszorg verbeterde
→ Media andere effecten hadden
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
GEDRAG IN DYNAMIEK:
9. GEDRAGSONTWIKKELING ONDER DE LOEP
- Waarom gedragsontwikkeling bestuderen?
o Mensen brengen ¼–⅓ van hun leven door in groei- en ontwikkelingsfasen.
o Belangrijk om:
• Ontwikkelingsfasen en stadia te onderscheiden,
• Continuïteit en stabiliteit in ontwikkeling te onderzoeken,
• Ontwikkeling te meten en te voorspellen.
o Gedragsontwikkeling hangt sterk samen met:
§ Biologische mogelijkheden
§ Hersenrijping
§ Lichamelijke rijping (bv. groeispurt).
METEN, VERKLAREN EN VOORSPELLEN VAN GEDRAGSONTWIKKELING
ð Meten van gedragsontwikkeling:
- Methoden
o Bevragen (interviews, vragenlijsten).
o Observeren:
§ In natuurlijke omstandigheden,
§ In gestructureerde situaties (gestandaardiseerde observatie),
§ Participerende observatie wanneer onderzoeker meespeelt.
- Ontwikkelingstesten
o Gebruik van gestandaardiseerde ontwikkelingstesten
→ genormeerd voor grote groepen kinderen.
o Voorbeelden:
§ Bayley Ontwikkelingsschaal (BOS) – algemene ontwikkelingsmeting.
§ Denver Ontwikkelingsscreeningstest (DOS) – voor vroege detectie van
achterstand.
§ MacArthur-observatielijst – communicatieve ontwikkeling.
§ ABC Movement Test – motoriek.
- Spontane observatie
o Belangrijk voor:
§ Inzicht in hoe het kind instructies begrijpt,
§ Dynamische diagnostiek: hoe kind informatie gebruikt om problemen op te losse
o Narratieve diagnostiek kijkt naar samenhang in gedrag i.p.v. scores.
,ð Verklaren van ontwikkeling:
- Oorzaken van ontwikkeling
o Externe factoren (omgeving): extra stimulering, taalomgeving, opvoeding.
o Biologische factoren: hormonale veranderingen (bv. puberteit).
o Proximale oorzaken: recente gebeurtenissen
o Distale oorzaken: gebeurtenissen uit vroege kindertijd.
- Gebruik van verklaringen
o Wanneer afwijkingen worden vastgesteld → gepaste interventies plannen.
o Ontwikkeling in vroege jaren is niet volledig voorspelbaar → verschillen kunnen tijdelijk
zijn.
ð Ontwikkelingsdynamiek en variatie:
- Voorbeeld: Taalontwikkeling
o Grote individuele verschillen in 2e levensjaar.
o Grote achterstand op een meetmoment betekent niet direct probleem
→ herhaalde meting nodig
o Vergelijking met eerdere metingen is cruciaal.
ð Voorspellen van ontwikkeling:
- Stabiliteit van gedragskenmerken
è Jerome Kagan (20ste eeuw): studie van persoonlijkheidskenmerken schoolleeftijd vs. volwassen
o Sommige kenmerken zijn goed voorspelbaar:
§ Prestatiegerichtheid,
§ Sekse-stereotiep gedrag bij jongens.
o Andere minder voorspelbaar:
§ Agressiviteit bij meisjes.
£ Eigenschappen moeten bekeken worden volgens situatie en zijn veranderlijk over de leeftijd
- Culturele beïnvloeding:
o Temperamentbeoordelingen verschillen sterk per cultuur.
§ Westerse cultuur: prikkelbaarheid en impulsiviteit sterk benadrukt.
§ Andere culturen: continu huidcontact, andere interpretatie van huilgedrag.
o Interpretatie van gedrag moet cultureel gevoelig gebeuren.
- Temperament en intelligentie:
o Temperament in babytijd voorspelt gedrag niet sterk op latere leeftijd.
o Intelligentietest op jonge leeftijd:
§ Voorspelbaarheid verhoogt naarmate leeftijd stijgt,
§ Vanaf 6 jaar intelligentiescore op 18 jaar redelijk voorspelbaar,
§ Hoe dichter de meting bij 18jarige leeftijd wordt uitgevoerd, hoe aqurater
- Predictiekloof
o Weinig of zelfs negatieve correlatie tussen:
§ Ontwikkelingstesten in eerste 2 levensjaren en IQ op 18 jaar.
o Oorzaken:
§ Sterke nadruk op motoriek in vroege tests,
§ Prematuriteit kan scores tijdelijk beïnvloeden.
ð Betere voorspelbaarheid na 2 jaar
- Na 2 jaar is de cognitieve structuur stabieler.
- Psychomotorisch en communicatief gedrag wordt betrouwbaarder om te voorspellen.
,ð Voorspellende indices in babyperiode:
- Habituatie (aandachtsgewenning)
o Hoe snel een baby went aan herhaalde stimuli.
o Snelle habituatie → betere informatieverwerking → lagere kans op latere achterstand.
§ Best om deze test meerdere malen uit te voeren
o Robert Fantz (jaren 60): baby’s kijken langer naar zaken die ze nog niet hebben gezien
- Apgar-score
o Direct na geboorte (0–10).
o Fysieke meting: 5 zaken worden gemeten met een score van 0-2
§ Kleur van de huid
§ Hartslagfrequentie
§ Gezichtsuitdrukking
§ Houding
§ Ademhaling
o Lage score (<7) → verhoogd risico op neurologische en leerproblemen, maar niet altijd
voorspellend.
§ Baby’s met lage score → hebben vaak perinataal zuurtoftekort gehad
- Generalized movements (GM's)
o Complexe, vloeiende bewegingen van romp, armen, benen.
o Beoordeeld op: bewegingsvariatie, complexiteit en elegantie
o Vanaf geboorte tot ±3 maanden.
o Abnormale GM’s:
§ Monotoon, schokkerig, weinig variatie
→ risico op cerebrale parese en andere stoornissen.
o Beste voorspelling rond 3 maanden (fidgety leeftijd: kleine dansende bewegingen).
, ONDERZOEKSDESIGNS IN DE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
- Cross-sectioneel (transversaal) onderzoek
o Kenmerken:
§ Verschillende leeftijden op hetzelfde moment meten.
§ Geeft een doorsnede van ontwikkeling → gemiddelde ontwikkeling per leeftijd.
o Voordelen: Snel en efficiënt + Geen uitval over tijd.
o Nadelen:
§ Geen informatie over individuele ontwikkelingstrajecten.
§ Leeftijdsverschillen kunnen verward worden met cohorteffecten
(bv. verschillen in onderwijs, opvoeding, media, voeding, enz.).
- Longitudinaal onderzoek
o Kenmerken:
§ Dezelfde groep deelnemers wordt over een langere tijd gevolgd.
§ Meerdere metingen op verschillende leeftijden.
o Voordelen:
§ Geeft inzicht in individuele ontwikkelingspatronen.
§ Helder beeld van continuïteit en verandering.
o Nadelen:
§ Duur en tijdsintensief.
§ Uitval van deelnemers is problematisch.
§ Testeffecten: herhaling van dezelfde test beïnvloedt prestaties.
§ Moeilijk te controleren of veranderingen komen door:
→ Biologische rijping, maatschappelijke / culturele ontwikkelingen.
- Time-lag onderzoek
o Doel: controleren voor cohorteffecten → nagaan of verschillen tussen leeftijdsgroepen
door tijd/cultuur worden veroorzaakt i.p.v. door ontwikkeling.
o Kenmerken:
§ Men test verschillende cohorten (geboortejaren) op dezelfde leeftijd, maar in
verschillende jaren.
§ Bv. 5-jarigen meten in 2020, 2025 en 2030.
o Voordelen:
§ Aantoont of verschillen komen door pedagogische, maatschappelijke of
historische veranderingen.
§ Helpt om ontwikkeling te onderscheiden van cultuur- of tijdsverschillen.
o Voorbeeld:
§ Als 5-jarigen in 2020 minder goed scoren dan 5-jarigen in 2030 → oorzaak:
→ Onderwijs veranderde
→ Opvoeding anders werd
→ Gezondheidszorg verbeterde
→ Media andere effecten hadden