Jurisprudentie Samenvatting Grondrechten
25-08-2025
Thema 1. Introductie/ Grondrechtenbescherming en de nationale rechtsorde
1. ABRvS 15 augustus 2018 – Pastafarisme
• Feiten
Een vrouw uit Nijmegen, lid van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster, diende aanvragen
in voor een rijbewijs en identiteitskaart. Op de pasfoto droeg zij een vergiet, dat volgens haar
geloofsovertuiging een religieus symbool is. De burgemeester weigerde de aanvragen omdat de
foto’s niet voldeden aan de Paspoortuitvoeringsregeling (eis: hoofd onbedekt, tenzij
godsdienstige of levensbeschouwelijke reden). De rechtbank vond dat niet was aangetoond dat
hoofdbedekking verplicht was binnen het pastafarisme.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Is het pastafarisme een godsdienst of levensbeschouwing in de zin van art. 6 Gw en art. 9
EVRM, zodat de uitzondering voor hoofdbedekking bij pasfoto’s kan gelden?
• Overwegingen en oordeel
De Afdeling bestuursrechtspraak analyseerde of het pastafarisme voldoet aan de criteria uit de
jurisprudentie van het EHRM: een overtuiging moet een bepaalde ernst, samenhang, belang en
geloofwaardigheid hebben (“level of cogency, seriousness, cohesion and importance”). De
Afdeling erkende dat satire en kritiek op religie belangrijke uitingen zijn, maar dit valt eerder
onder de vrijheid van meningsuiting. Het pastafarisme mist de vereiste ernst en samenhang;
satire en parodie overheersen. Daarom kan het niet als religie of levensbeschouwing worden
aangemerkt. De afwijzing van de burgemeester is terecht.
• Rechtsregel
Een beroep op de uitzondering in de Paspoortuitvoeringsregeling kan alleen slagen wanneer
sprake is van een godsdienst of levensovertuiging die onder art. 9 EVRM valt. Daarvoor is
vereist dat de overtuiging een zekere ernst en samenhang bezit. Satirische of parodiërende
stromingen vallen daar niet onder; deze vallen onder de vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw).
2. ECSR 27 oktober 2009 – Defence for Children International/Nederland
• Feiten
DCI diende bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) een klacht in tegen
Nederland. Minderjarige uitgeprocedeerde vreemdelingen liepen door de Koppelingswet het
risico op dakloosheid: zij hadden geen recht op opvang of sociale voorzieningen zodra hun
verblijfsprocedure beëindigd was. Uitzonderingen golden alleen voor onderwijs, medische zorg
en rechtsbijstand. Volgens DCI schond dit o.a. het recht op huisvesting (art. 31 ESH),
bescherming van kinderen (art. 17 ESH), gezondheid (art. 11 ESH) en het discriminatieverbod
(art. E ESH). Nederland stelde dat illegaal verblijvende kinderen buiten de personele reikwijdte
van het ESH vallen.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Schendt Nederland het (Herziene) Europees Sociaal Handvest door minderjarige
uitgeprocedeerde vreemdelingen geen gegarandeerd onderdak en bescherming te bieden?
• Overwegingen en oordeel
Het Comité benadrukte dat huisvesting een basisvoorwaarde is voor menselijke waardigheid.
Ook illegale kinderen vallen onder de bescherming van het Handvest, omdat zij extreem
kwetsbaar zijn en afhankelijk van volwassenen. Staten moeten bij beslissingen het “belang van
het kind” (best interests of the child) centraal stellen. Het ontbreken van een ondubbelzinnige
opvanggarantie leidt tot een reëel risico op dakloosheid. Dit is in strijd met de artikelen 31, 17,
11 en 30 ESH. Nederland kan zich niet beroepen op migratiebeleid om kinderen uit te sluiten
van basisrechten.
• Rechtsregel
Kinderen – ook wanneer zij illegaal verblijven – hebben recht op bescherming tegen
dakloosheid en recht op basisvoorzieningen onder het ESH. Het belang van het kind staat
1
, voorop; migratiepolitiek mag niet leiden tot onmenselijke of mensonwaardige situaties voor
minderjarigen.
3. EHRM 9 november 2021 – De Wilde/Nederland
• Feiten
Hermina de Wilde, eveneens Pastafarian, vroeg een pasfoto met vergiet op rijbewijs en
identiteitskaart. Net als in de zaak voor de Afdeling bestuursrechtspraak (2018) werd dit
geweigerd. Nadat zij in Nederland ongelijk kreeg, stapte zij naar het EHRM en beriep zich op
art. 9 EVRM (vrijheid van godsdienst en overtuiging).
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Vormt het pastafarisme een godsdienst of overtuiging onder art. 9 EVRM en valt het dragen van
een vergiet onder de bescherming van dit artikel?
• Overwegingen en oordeel
Het Hof stelde dat art. 9 EVRM enkel geldt voor religies en overtuigingen die voldoende ernst,
samenhang en geloofwaardigheid hebben. Het Hof sloot zich aan bij de Raad van State:
pastafarisme is opgericht als parodie op religie, met satire als kern. Het dragen van een vergiet
is daarom geen beschermde religieuze uiting. Ook al is de overtuiging van De Wilde oprecht en
serieus voor haarzelf, dat maakt de beweging als geheel nog geen religie in de zin van art. 9
EVRM. De klacht werd kennelijk ongegrond verklaard.
• Rechtsregel
Art. 9 EVRM beschermt geen parodiërende of satirische stromingen die zichzelf als religie
presenteren. Het bestaan van persoonlijke overtuiging of oprechtheid is onvoldoende; de
overtuiging moet objectief voldoen aan de criteria van ernst, samenhang en belang.
4. HR 14 april 1989 – Harmonisatiewet
• Feiten
De Harmonisatiewet (1988) bracht bezuinigingen in het hoger onderwijs door studieduur te
beperken en studiefinanciering na zes jaar stop te zetten. Studenten die al langer studeerden en
bezig waren met een tweede studie, verloren plots hun recht op financiering en kregen hogere
collegegelden. Zij en de Landelijke Studenten Vakbond stelden dat dit in strijd was met
rechtszekerheid, het gelijkheidsbeginsel en internationale verdragen (IVBP, IVESC, Statuut).
Zij vroegen de rechter de wet buiten toepassing te laten.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Mag de rechter een wet in formele zin toetsen aan (ongeschreven) fundamentele
rechtsbeginselen, het Statuut voor het Koninkrijk of verdragen zoals het IVESC?
• Overwegingen en oordeel
De Hoge Raad wees erop dat art. 120 Gw toetsing van formele wetten aan de Grondwet verbiedt.
Ook toetsing aan ongeschreven rechtsbeginselen is niet toegestaan. Alleen toetsing aan een ieder
verbindende verdragsbepalingen (art. 94 Gw) is mogelijk. De bepalingen uit het IVESC zijn
volgens de HR niet “een ieder verbindend” en kunnen dus niet dienen als toetsingsmaatstaf.
Toetsing aan het Statuut is evenmin mogelijk. Studenten konden zich dus niet beroepen op
rechtszekerheid tegenover de wetgever.
• Rechtsregel
De rechter mag formele wetten niet toetsen aan de Grondwet, ongeschreven fundamentele
rechtsbeginselen of het Statuut. Alleen rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (art. 94 Gw)
bieden een toetsingsmaatstaf. De Harmonisatiewet bleef daarmee in stand.
2
, Thema 2. Grondrechtenbescherming en de internationale rechtsorde (EVRM)
1. CRvB 14 maart 2003 – Export uitkeringen (Toeslagenwet/Turkije)
• Feiten
Een groep WAO-gerechtigden woonde (of verbleef langdurig) in Turkije en ontving naast hun
WAO-uitkering een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Door de Wet Beperking
Export Uitkeringen (BEU, 2000) verviel recht op toeslag zodra men buiten Nederland woonde
(met afbouwregeling). UWV stopte daarom de toeslagen. De rechtbank verklaarde de besluiten
in veel gevallen onrechtmatig.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Mag Nederland via de BEU de export van toeslagen verbieden/afbouwen bij mensen die in
Turkije wonen, of is dit in strijd met internationale verdragen (met name het Europees Verdrag
inzake Sociale Zekerheid, EVSZ)?
• Overwegingen en oordeel
De CRvB erkende dat de BEU formeel correct was toegepast, maar keek of dit
verdragsrechtelijk houdbaar was. Het EVSZ (1972) verbiedt in beginsel vermindering of
stopzetting van invaliditeitsuitkeringen vanwege verblijf in een ander verdragsland (art. 11
EVSZ). Alleen “niet-contributieve” uitkeringen mogen worden uitgesloten, mits ze op Bijlage
VI van het verdrag staan. Nederland had de TW met terugwerkende kracht (tot 2000) op die
bijlage geplaatst, maar dit riep vragen op over rechtszekerheid en verbindendheid. Uiteindelijk
oordeelde de CRvB dat de TW wel degelijk onder de werkingssfeer van het EVSZ valt en dat
de afbouw destijds in strijd was met art. 11 EVSZ; door de latere plaatsing op Bijlage VI
veranderde dit, maar de terugwerkende kracht was problematisch.
• Rechtsregel
Exportbeperkingen van sociale zekerheidsuitkeringen zijn alleen mogelijk indien
verdragsrechtelijk toegestaan. Het EVSZ verbiedt in beginsel zulke beperkingen, behalve voor
specifiek aangewezen niet-contributieve uitkeringen. Een latere verdragswijziging met
terugwerkende kracht kan botsen met rechtszekerheid.
2. EHRM 11 januari 2007 – Salah Sheekh/Nederland
• Feiten
Salah Sheekh, een Somaliër uit de Ashraf/Reer Hamar-minderheid, vluchtte na ernstige
vervolging (afpersing, mishandeling, moord op familieleden, verkrachting zus) naar Nederland.
Zijn asielaanvraag werd afgewezen: volgens de IND/ABRvS was geen sprake van individuele
vervolging, maar van de algemene slechte situatie in Somalië. Ook zou hij naar relatief veilige
gebieden in Somalië (Puntland, Somaliland) kunnen uitwijken.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Leidt uitzetting van een asielzoeker uit een kwetsbare minderheidsgroep naar Somalië tot een
schending van art. 3 EVRM (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling)?
• Overwegingen en oordeel
Het Hof stelde vast dat de nationale rechtsmiddelen voldoende waren uitgeput: hoger beroep bij
de Afdeling zou kansloos zijn geweest. Over de inhoud: hoewel de problemen deel uitmaakten
van de algemene instabiliteit in Somalië, werden de Ashraf/Reer Hamar systematisch bedreigd,
afgeperst en uitgesloten van clanbescherming. Dat gaf de zaak “special distinguishing features”.
Het Hof verwierp de Nederlandse eis van extra individualisering. Verder wees het Hof erop dat
een binnenlands vluchtalternatief alleen kan gelden als betrokkene ook daadwerkelijk toegang
en bescherming heeft in dat gebied; dat was niet aannemelijk. Het risico op onmenselijke
behandeling was reëel.
• Rechtsregel
Een staat mag iemand niet uitzetten naar een land of gebied waar een reëel risico op schending
van art. 3 EVRM bestaat. Bij kwetsbare minderheden volstaat het dat zij als groep structureel
vervolgd worden; een extra individueel onderscheidend element is niet vereist. Een
vluchtalternatief geldt alleen als daadwerkelijke toegang en veiligheid gegarandeerd is.
3
25-08-2025
Thema 1. Introductie/ Grondrechtenbescherming en de nationale rechtsorde
1. ABRvS 15 augustus 2018 – Pastafarisme
• Feiten
Een vrouw uit Nijmegen, lid van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster, diende aanvragen
in voor een rijbewijs en identiteitskaart. Op de pasfoto droeg zij een vergiet, dat volgens haar
geloofsovertuiging een religieus symbool is. De burgemeester weigerde de aanvragen omdat de
foto’s niet voldeden aan de Paspoortuitvoeringsregeling (eis: hoofd onbedekt, tenzij
godsdienstige of levensbeschouwelijke reden). De rechtbank vond dat niet was aangetoond dat
hoofdbedekking verplicht was binnen het pastafarisme.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Is het pastafarisme een godsdienst of levensbeschouwing in de zin van art. 6 Gw en art. 9
EVRM, zodat de uitzondering voor hoofdbedekking bij pasfoto’s kan gelden?
• Overwegingen en oordeel
De Afdeling bestuursrechtspraak analyseerde of het pastafarisme voldoet aan de criteria uit de
jurisprudentie van het EHRM: een overtuiging moet een bepaalde ernst, samenhang, belang en
geloofwaardigheid hebben (“level of cogency, seriousness, cohesion and importance”). De
Afdeling erkende dat satire en kritiek op religie belangrijke uitingen zijn, maar dit valt eerder
onder de vrijheid van meningsuiting. Het pastafarisme mist de vereiste ernst en samenhang;
satire en parodie overheersen. Daarom kan het niet als religie of levensbeschouwing worden
aangemerkt. De afwijzing van de burgemeester is terecht.
• Rechtsregel
Een beroep op de uitzondering in de Paspoortuitvoeringsregeling kan alleen slagen wanneer
sprake is van een godsdienst of levensovertuiging die onder art. 9 EVRM valt. Daarvoor is
vereist dat de overtuiging een zekere ernst en samenhang bezit. Satirische of parodiërende
stromingen vallen daar niet onder; deze vallen onder de vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw).
2. ECSR 27 oktober 2009 – Defence for Children International/Nederland
• Feiten
DCI diende bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) een klacht in tegen
Nederland. Minderjarige uitgeprocedeerde vreemdelingen liepen door de Koppelingswet het
risico op dakloosheid: zij hadden geen recht op opvang of sociale voorzieningen zodra hun
verblijfsprocedure beëindigd was. Uitzonderingen golden alleen voor onderwijs, medische zorg
en rechtsbijstand. Volgens DCI schond dit o.a. het recht op huisvesting (art. 31 ESH),
bescherming van kinderen (art. 17 ESH), gezondheid (art. 11 ESH) en het discriminatieverbod
(art. E ESH). Nederland stelde dat illegaal verblijvende kinderen buiten de personele reikwijdte
van het ESH vallen.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Schendt Nederland het (Herziene) Europees Sociaal Handvest door minderjarige
uitgeprocedeerde vreemdelingen geen gegarandeerd onderdak en bescherming te bieden?
• Overwegingen en oordeel
Het Comité benadrukte dat huisvesting een basisvoorwaarde is voor menselijke waardigheid.
Ook illegale kinderen vallen onder de bescherming van het Handvest, omdat zij extreem
kwetsbaar zijn en afhankelijk van volwassenen. Staten moeten bij beslissingen het “belang van
het kind” (best interests of the child) centraal stellen. Het ontbreken van een ondubbelzinnige
opvanggarantie leidt tot een reëel risico op dakloosheid. Dit is in strijd met de artikelen 31, 17,
11 en 30 ESH. Nederland kan zich niet beroepen op migratiebeleid om kinderen uit te sluiten
van basisrechten.
• Rechtsregel
Kinderen – ook wanneer zij illegaal verblijven – hebben recht op bescherming tegen
dakloosheid en recht op basisvoorzieningen onder het ESH. Het belang van het kind staat
1
, voorop; migratiepolitiek mag niet leiden tot onmenselijke of mensonwaardige situaties voor
minderjarigen.
3. EHRM 9 november 2021 – De Wilde/Nederland
• Feiten
Hermina de Wilde, eveneens Pastafarian, vroeg een pasfoto met vergiet op rijbewijs en
identiteitskaart. Net als in de zaak voor de Afdeling bestuursrechtspraak (2018) werd dit
geweigerd. Nadat zij in Nederland ongelijk kreeg, stapte zij naar het EHRM en beriep zich op
art. 9 EVRM (vrijheid van godsdienst en overtuiging).
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Vormt het pastafarisme een godsdienst of overtuiging onder art. 9 EVRM en valt het dragen van
een vergiet onder de bescherming van dit artikel?
• Overwegingen en oordeel
Het Hof stelde dat art. 9 EVRM enkel geldt voor religies en overtuigingen die voldoende ernst,
samenhang en geloofwaardigheid hebben. Het Hof sloot zich aan bij de Raad van State:
pastafarisme is opgericht als parodie op religie, met satire als kern. Het dragen van een vergiet
is daarom geen beschermde religieuze uiting. Ook al is de overtuiging van De Wilde oprecht en
serieus voor haarzelf, dat maakt de beweging als geheel nog geen religie in de zin van art. 9
EVRM. De klacht werd kennelijk ongegrond verklaard.
• Rechtsregel
Art. 9 EVRM beschermt geen parodiërende of satirische stromingen die zichzelf als religie
presenteren. Het bestaan van persoonlijke overtuiging of oprechtheid is onvoldoende; de
overtuiging moet objectief voldoen aan de criteria van ernst, samenhang en belang.
4. HR 14 april 1989 – Harmonisatiewet
• Feiten
De Harmonisatiewet (1988) bracht bezuinigingen in het hoger onderwijs door studieduur te
beperken en studiefinanciering na zes jaar stop te zetten. Studenten die al langer studeerden en
bezig waren met een tweede studie, verloren plots hun recht op financiering en kregen hogere
collegegelden. Zij en de Landelijke Studenten Vakbond stelden dat dit in strijd was met
rechtszekerheid, het gelijkheidsbeginsel en internationale verdragen (IVBP, IVESC, Statuut).
Zij vroegen de rechter de wet buiten toepassing te laten.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Mag de rechter een wet in formele zin toetsen aan (ongeschreven) fundamentele
rechtsbeginselen, het Statuut voor het Koninkrijk of verdragen zoals het IVESC?
• Overwegingen en oordeel
De Hoge Raad wees erop dat art. 120 Gw toetsing van formele wetten aan de Grondwet verbiedt.
Ook toetsing aan ongeschreven rechtsbeginselen is niet toegestaan. Alleen toetsing aan een ieder
verbindende verdragsbepalingen (art. 94 Gw) is mogelijk. De bepalingen uit het IVESC zijn
volgens de HR niet “een ieder verbindend” en kunnen dus niet dienen als toetsingsmaatstaf.
Toetsing aan het Statuut is evenmin mogelijk. Studenten konden zich dus niet beroepen op
rechtszekerheid tegenover de wetgever.
• Rechtsregel
De rechter mag formele wetten niet toetsen aan de Grondwet, ongeschreven fundamentele
rechtsbeginselen of het Statuut. Alleen rechtstreeks werkende verdragsbepalingen (art. 94 Gw)
bieden een toetsingsmaatstaf. De Harmonisatiewet bleef daarmee in stand.
2
, Thema 2. Grondrechtenbescherming en de internationale rechtsorde (EVRM)
1. CRvB 14 maart 2003 – Export uitkeringen (Toeslagenwet/Turkije)
• Feiten
Een groep WAO-gerechtigden woonde (of verbleef langdurig) in Turkije en ontving naast hun
WAO-uitkering een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Door de Wet Beperking
Export Uitkeringen (BEU, 2000) verviel recht op toeslag zodra men buiten Nederland woonde
(met afbouwregeling). UWV stopte daarom de toeslagen. De rechtbank verklaarde de besluiten
in veel gevallen onrechtmatig.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Mag Nederland via de BEU de export van toeslagen verbieden/afbouwen bij mensen die in
Turkije wonen, of is dit in strijd met internationale verdragen (met name het Europees Verdrag
inzake Sociale Zekerheid, EVSZ)?
• Overwegingen en oordeel
De CRvB erkende dat de BEU formeel correct was toegepast, maar keek of dit
verdragsrechtelijk houdbaar was. Het EVSZ (1972) verbiedt in beginsel vermindering of
stopzetting van invaliditeitsuitkeringen vanwege verblijf in een ander verdragsland (art. 11
EVSZ). Alleen “niet-contributieve” uitkeringen mogen worden uitgesloten, mits ze op Bijlage
VI van het verdrag staan. Nederland had de TW met terugwerkende kracht (tot 2000) op die
bijlage geplaatst, maar dit riep vragen op over rechtszekerheid en verbindendheid. Uiteindelijk
oordeelde de CRvB dat de TW wel degelijk onder de werkingssfeer van het EVSZ valt en dat
de afbouw destijds in strijd was met art. 11 EVSZ; door de latere plaatsing op Bijlage VI
veranderde dit, maar de terugwerkende kracht was problematisch.
• Rechtsregel
Exportbeperkingen van sociale zekerheidsuitkeringen zijn alleen mogelijk indien
verdragsrechtelijk toegestaan. Het EVSZ verbiedt in beginsel zulke beperkingen, behalve voor
specifiek aangewezen niet-contributieve uitkeringen. Een latere verdragswijziging met
terugwerkende kracht kan botsen met rechtszekerheid.
2. EHRM 11 januari 2007 – Salah Sheekh/Nederland
• Feiten
Salah Sheekh, een Somaliër uit de Ashraf/Reer Hamar-minderheid, vluchtte na ernstige
vervolging (afpersing, mishandeling, moord op familieleden, verkrachting zus) naar Nederland.
Zijn asielaanvraag werd afgewezen: volgens de IND/ABRvS was geen sprake van individuele
vervolging, maar van de algemene slechte situatie in Somalië. Ook zou hij naar relatief veilige
gebieden in Somalië (Puntland, Somaliland) kunnen uitwijken.
• Juridisch probleem/rechtsvraag
Leidt uitzetting van een asielzoeker uit een kwetsbare minderheidsgroep naar Somalië tot een
schending van art. 3 EVRM (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling)?
• Overwegingen en oordeel
Het Hof stelde vast dat de nationale rechtsmiddelen voldoende waren uitgeput: hoger beroep bij
de Afdeling zou kansloos zijn geweest. Over de inhoud: hoewel de problemen deel uitmaakten
van de algemene instabiliteit in Somalië, werden de Ashraf/Reer Hamar systematisch bedreigd,
afgeperst en uitgesloten van clanbescherming. Dat gaf de zaak “special distinguishing features”.
Het Hof verwierp de Nederlandse eis van extra individualisering. Verder wees het Hof erop dat
een binnenlands vluchtalternatief alleen kan gelden als betrokkene ook daadwerkelijk toegang
en bescherming heeft in dat gebied; dat was niet aannemelijk. Het risico op onmenselijke
behandeling was reëel.
• Rechtsregel
Een staat mag iemand niet uitzetten naar een land of gebied waar een reëel risico op schending
van art. 3 EVRM bestaat. Bij kwetsbare minderheden volstaat het dat zij als groep structureel
vervolgd worden; een extra individueel onderscheidend element is niet vereist. Een
vluchtalternatief geldt alleen als daadwerkelijke toegang en veiligheid gegarandeerd is.
3