Strafprocesrecht
Jurisprudentie
2025
Hoorcollege 1. Opsporing, controle en het nemo tenetur-beginsel
HR 2 december 1935 (Geweer-arrest):
Feiten:
Twee gemeentelijke veldwachters betraden een café voor een controle op basis van de Drankwet. De
caféhouder gaf expliciet toestemming om hen binnen te laten voor deze controle. Tijdens deze controle
ontdekten de agenten echter ook een vuurwapen zonder vergunning, wat onder de Wet wapens en
munitie valt. Dit wapen werd in beslag genomen.
Rechtsvraag:
De centrale vraag was of de agent het vuurwapen in beslag mocht nemen, terwijl hij enkel bevoegd was
om te controleren op naleving van de Drankwet.
Rechtsregel:
De Hoge Raad oordeelde dat het feit dat een opsporingsambtenaar op basis van één bevoegdheid
(controle volgens de Drankwet) op een bepaalde plaats aanwezig is, niet automatisch betekent dat hij
ook andere opsporingsbevoegdheden (zoals inbeslagname van een vuurwapen) op diezelfde plaats mag
uitoefenen. De toestemming van de caféhouder was immers beperkt tot controle op grond van de
Drankwet.
Dit heet de “voortgezette toepassing van bevoegdheden”.
HR 21 november 2006 (Controle vs. Opsporing), ECLI:NL:HR:2006:AY9670
Feiten:
De politie gebruikte haar bevoegdheid tot verkeerscontrole op basis van art. 160 lid 1 jo. lid 4
Wegenverkeerswet (WVW), terwijl er eigenlijk sprake was van een vermoeden van diefstal.
Rechtsvraag:
Mag een controlebevoegdheid gebruikt worden wanneer er in feite sprake is van opsporing (i.e.
verdenking van een strafbaar feit)?
Rechtsregel:
De Hoge Raad maakt onderscheid:
• Enerzijds: als er sprake is van een verdenking en het optreden van de politie is daarop gericht,
dan moeten de waarborgen voor verdachten (zoals opgenomen in het strafvorderingsrecht)
worden gewaarborgd.
• Anderzijds: wanneer een bevoegdheid tot controle uitsluitend wordt gebruikt om
strafvorderlijk op te treden, terwijl dat buiten het doel van die bevoegdheid valt, is er sprake van
détournement de pouvoir.
De controlebevoegdheid moet mede bedoeld zijn om daadwerkelijk te controleren, anders wordt de
bevoegdheid onrechtmatig gebruikt.
HR 1 november 2016 (Dynamische verkeerscontrole), NJ 2017/84
Feiten:
Opsporingsambtenaren hielden een bus staande voor een verkeerscontrole, terwijl zij vermoedden dat
de inzittenden betrokken waren bij criminele activiteiten. De verdachte stelde dat de controle niet
rechtmatig was, omdat deze enkel als dekmantel voor opsporing werd ingezet.
Rechtsvraag:
Mag een controlebevoegdheid (zoals art. 160 WVW) worden ingezet als deze tevens het verrichten van
opsporingshandelingen mogelijk maakt?
Rechtsregel/ Overwegingen HR:
• Het hof oordeelde dat de politie haar controlebevoegdheid gebruikte voor een ander doel dan
waarvoor deze bedoeld is, wat leidt tot détournement de pouvoir.
• De Hoge Raad is het daar niet mee eens:
In r.o. 3.4 overweegt de HR dat een controle ook rechtmatig is wanneer deze mede is bedoeld
1
, voor naleving van verkeersvoorschriften én (indien daaruit voortvloeiend)
opsporingshandelingen mogelijk maakt.
Conclusie (zie ook 3e afbeelding):
Zolang de controlebevoegdheid mede is ingezet voor controle van verkeersregels, is het gebruik
rechtmatig, zelfs als dat indirect leidt tot opsporing.
Maar: bij een redelijke verdenking van een strafbaar feit (art. 27 Sv) moeten de waarborgen van het
strafprocesrecht in acht worden genomen.
HR 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1562 (Fishing Expedition):
(i) Relevante feiten:
• De verdachte werd verdacht van invoer van illegaal vuurwerk.
• Minstens één postpakket met verboden vuurwerk was op zijn adres bezorgd, afkomstig van een
Poolse webshop.
• De politie ontbood de verdachte via een brief voor verhoor en vorderde op grond van art. 19 lid
1 WED dat hij alle gegevens betreffende de bestelling en ontvangst van vuurwerk zou
meenemen (zoals facturen, bestelbevestigingen, etc.).
• Het hof constateerde dat:
o De gevorderde stukken niet door de politie eigenmachtig konden worden verkregen.
o De verkrijging van deze stukken dus afhankelijk was van de wil van de verdachte.
o De informatie uit deze stukken mogelijk in een strafzaak tegen de verdachte kon worden
gebruikt.
(ii) Cassatiemiddel:
• Het openbaar ministerie klaagt over het oordeel van het hof dat de vordering tot overlegging
van gegevens door de verdachte een schending vormt van artikel 6 EVRM (het nemo tenetur-
beginsel).
• Het OM stelt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door beslissend te achten dat de
stukken niet eigenmachtig door de politie konden worden verkregen.
(iii) Oordeel van de Hoge Raad:
3.5.2:
De Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Volgens het EHRM is
namelijk niet doorslaggevend of de politie de documenten eigenmachtig kon verkrijgen, maar of het
gaat om reeds bestaande documenten waarvan het bestaan onafhankelijk is van de wil van de
verdachte.
3.5.3:
Toch leidt dit niet tot cassatie, omdat uit de feiten volgt dat het OM hier een “fishing expedition”
uitvoerde:
• De politie vroeg de verdachte om alle gegevens omtrent het vuurwerk mee te nemen.
• Dit gebeurde in een stadium waarin hij al verdachte was.
• Er werd dus geprobeerd om de verdachte te dwingen om bewijs tegen zichzelf aan te leveren.
• Volgens het EHRM is dit een schending van het nemo tenetur-beginsel, zoals ook bevestigd in
de zaak De Legé/Nederland (EHRM 4 okt. 2022).
2
, Hoorcollege 2. Bijzondere opsporingsmethoden
HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:80 (Observatie-arrest):
Feiten:
De verdachte was veroordeeld wegens o.a. deelname aan een criminele organisatie, gekwalificeerde
diefstal en voorbereiding daarvan. Een van de klachten van de verdediging was dat observaties waren
verricht zonder dat daarvoor een deugdelijke wettelijke grondslag bestond. De observaties betroffen een
groep waartoe de verdachte behoorde. De verdediging stelde dat art. 3 Politiewet 2012 en art. 141 Sv
geen toereikende grondslag boden voor deze observaties.
Rechtsvraag:
Bieden art. 3 Politiewet 2012 en art. 141 Sv een voldoende wettelijke grondslag voor observaties
(surveillance) van een groep, waaronder de verdachte?
Rechtsregel:
De Hoge Raad herhaalt eerdere overwegingen:
• Stelselmatige observatie is gericht op het verkrijgen van een compleet beeld van aspecten van
het persoonlijke leven van een persoon.
• Factoren die hierbij een rol spelen zijn o.a. de plaats, duur, intensiteit, frequentie van de
observaties, en het gebruik van technische middelen.
• In dit geval heeft het hof geoordeeld dat de observatie niet stelselmatig was en dus geen
(volledig) beeld gaf van het privéleven van de verdachte.
• Daarom vormen art. 3 Politiewet 2012 en art. 141 Sv een toereikende grondslag voor deze
vorm van observatie.
Dat oordeel acht de Hoge Raad niet onjuist of onbegrijpelijk.
3
Jurisprudentie
2025
Hoorcollege 1. Opsporing, controle en het nemo tenetur-beginsel
HR 2 december 1935 (Geweer-arrest):
Feiten:
Twee gemeentelijke veldwachters betraden een café voor een controle op basis van de Drankwet. De
caféhouder gaf expliciet toestemming om hen binnen te laten voor deze controle. Tijdens deze controle
ontdekten de agenten echter ook een vuurwapen zonder vergunning, wat onder de Wet wapens en
munitie valt. Dit wapen werd in beslag genomen.
Rechtsvraag:
De centrale vraag was of de agent het vuurwapen in beslag mocht nemen, terwijl hij enkel bevoegd was
om te controleren op naleving van de Drankwet.
Rechtsregel:
De Hoge Raad oordeelde dat het feit dat een opsporingsambtenaar op basis van één bevoegdheid
(controle volgens de Drankwet) op een bepaalde plaats aanwezig is, niet automatisch betekent dat hij
ook andere opsporingsbevoegdheden (zoals inbeslagname van een vuurwapen) op diezelfde plaats mag
uitoefenen. De toestemming van de caféhouder was immers beperkt tot controle op grond van de
Drankwet.
Dit heet de “voortgezette toepassing van bevoegdheden”.
HR 21 november 2006 (Controle vs. Opsporing), ECLI:NL:HR:2006:AY9670
Feiten:
De politie gebruikte haar bevoegdheid tot verkeerscontrole op basis van art. 160 lid 1 jo. lid 4
Wegenverkeerswet (WVW), terwijl er eigenlijk sprake was van een vermoeden van diefstal.
Rechtsvraag:
Mag een controlebevoegdheid gebruikt worden wanneer er in feite sprake is van opsporing (i.e.
verdenking van een strafbaar feit)?
Rechtsregel:
De Hoge Raad maakt onderscheid:
• Enerzijds: als er sprake is van een verdenking en het optreden van de politie is daarop gericht,
dan moeten de waarborgen voor verdachten (zoals opgenomen in het strafvorderingsrecht)
worden gewaarborgd.
• Anderzijds: wanneer een bevoegdheid tot controle uitsluitend wordt gebruikt om
strafvorderlijk op te treden, terwijl dat buiten het doel van die bevoegdheid valt, is er sprake van
détournement de pouvoir.
De controlebevoegdheid moet mede bedoeld zijn om daadwerkelijk te controleren, anders wordt de
bevoegdheid onrechtmatig gebruikt.
HR 1 november 2016 (Dynamische verkeerscontrole), NJ 2017/84
Feiten:
Opsporingsambtenaren hielden een bus staande voor een verkeerscontrole, terwijl zij vermoedden dat
de inzittenden betrokken waren bij criminele activiteiten. De verdachte stelde dat de controle niet
rechtmatig was, omdat deze enkel als dekmantel voor opsporing werd ingezet.
Rechtsvraag:
Mag een controlebevoegdheid (zoals art. 160 WVW) worden ingezet als deze tevens het verrichten van
opsporingshandelingen mogelijk maakt?
Rechtsregel/ Overwegingen HR:
• Het hof oordeelde dat de politie haar controlebevoegdheid gebruikte voor een ander doel dan
waarvoor deze bedoeld is, wat leidt tot détournement de pouvoir.
• De Hoge Raad is het daar niet mee eens:
In r.o. 3.4 overweegt de HR dat een controle ook rechtmatig is wanneer deze mede is bedoeld
1
, voor naleving van verkeersvoorschriften én (indien daaruit voortvloeiend)
opsporingshandelingen mogelijk maakt.
Conclusie (zie ook 3e afbeelding):
Zolang de controlebevoegdheid mede is ingezet voor controle van verkeersregels, is het gebruik
rechtmatig, zelfs als dat indirect leidt tot opsporing.
Maar: bij een redelijke verdenking van een strafbaar feit (art. 27 Sv) moeten de waarborgen van het
strafprocesrecht in acht worden genomen.
HR 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1562 (Fishing Expedition):
(i) Relevante feiten:
• De verdachte werd verdacht van invoer van illegaal vuurwerk.
• Minstens één postpakket met verboden vuurwerk was op zijn adres bezorgd, afkomstig van een
Poolse webshop.
• De politie ontbood de verdachte via een brief voor verhoor en vorderde op grond van art. 19 lid
1 WED dat hij alle gegevens betreffende de bestelling en ontvangst van vuurwerk zou
meenemen (zoals facturen, bestelbevestigingen, etc.).
• Het hof constateerde dat:
o De gevorderde stukken niet door de politie eigenmachtig konden worden verkregen.
o De verkrijging van deze stukken dus afhankelijk was van de wil van de verdachte.
o De informatie uit deze stukken mogelijk in een strafzaak tegen de verdachte kon worden
gebruikt.
(ii) Cassatiemiddel:
• Het openbaar ministerie klaagt over het oordeel van het hof dat de vordering tot overlegging
van gegevens door de verdachte een schending vormt van artikel 6 EVRM (het nemo tenetur-
beginsel).
• Het OM stelt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door beslissend te achten dat de
stukken niet eigenmachtig door de politie konden worden verkregen.
(iii) Oordeel van de Hoge Raad:
3.5.2:
De Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Volgens het EHRM is
namelijk niet doorslaggevend of de politie de documenten eigenmachtig kon verkrijgen, maar of het
gaat om reeds bestaande documenten waarvan het bestaan onafhankelijk is van de wil van de
verdachte.
3.5.3:
Toch leidt dit niet tot cassatie, omdat uit de feiten volgt dat het OM hier een “fishing expedition”
uitvoerde:
• De politie vroeg de verdachte om alle gegevens omtrent het vuurwerk mee te nemen.
• Dit gebeurde in een stadium waarin hij al verdachte was.
• Er werd dus geprobeerd om de verdachte te dwingen om bewijs tegen zichzelf aan te leveren.
• Volgens het EHRM is dit een schending van het nemo tenetur-beginsel, zoals ook bevestigd in
de zaak De Legé/Nederland (EHRM 4 okt. 2022).
2
, Hoorcollege 2. Bijzondere opsporingsmethoden
HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:80 (Observatie-arrest):
Feiten:
De verdachte was veroordeeld wegens o.a. deelname aan een criminele organisatie, gekwalificeerde
diefstal en voorbereiding daarvan. Een van de klachten van de verdediging was dat observaties waren
verricht zonder dat daarvoor een deugdelijke wettelijke grondslag bestond. De observaties betroffen een
groep waartoe de verdachte behoorde. De verdediging stelde dat art. 3 Politiewet 2012 en art. 141 Sv
geen toereikende grondslag boden voor deze observaties.
Rechtsvraag:
Bieden art. 3 Politiewet 2012 en art. 141 Sv een voldoende wettelijke grondslag voor observaties
(surveillance) van een groep, waaronder de verdachte?
Rechtsregel:
De Hoge Raad herhaalt eerdere overwegingen:
• Stelselmatige observatie is gericht op het verkrijgen van een compleet beeld van aspecten van
het persoonlijke leven van een persoon.
• Factoren die hierbij een rol spelen zijn o.a. de plaats, duur, intensiteit, frequentie van de
observaties, en het gebruik van technische middelen.
• In dit geval heeft het hof geoordeeld dat de observatie niet stelselmatig was en dus geen
(volledig) beeld gaf van het privéleven van de verdachte.
• Daarom vormen art. 3 Politiewet 2012 en art. 141 Sv een toereikende grondslag voor deze
vorm van observatie.
Dat oordeel acht de Hoge Raad niet onjuist of onbegrijpelijk.
3