A. wat of dat: het zijn betrekkelijke voornaamwoorden, dus woorden die verwijzen naar
(=betrekking hebben op) iets wat je eerder in de zin hebt genoemd.
Het meisje dat daar loopt is mijn zusje (dat verwijst naar het meisje)
Er is weinig wat we over hem weten (wat verwijst naar weinig)
Zie je het verschil?
= dat verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord, je ziet het meisje
= wat verwijst niet naar een bepaald zelfstandig naamwoord, weinig is
vaag
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Volgens Jan Renkema is de keuze tussen de betrekkelijke voornaamwoorden ‘dat’ en ‘wat’ afhankelijk van de
bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord. Het woord ‘dat’ wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald
zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen ‘wat’. Dit leidt bijvoorbeeld tot
de volgende zinnen:
Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Er is nog maar weinig over wat we kunnen vervoeren.
In de eerste zin is ‘het boek’ een bepaald object, dus verwijs je ernaar met ‘dat’. In de tweede zin is
onduidelijk wat dat ‘weinig’ precies inhoudt, waardoor je hier het betrekkelijke voornaamwoord ‘wat’ hoort te
gebruiken.
B. Incongurentie: Je moet ervoor zorgen dat het onderwerp en de persoonsvorm bij elkaar
passen, dus als onderwerp enkelvoud is, dan de persoonsvorm ook:
De leraar(=enkelvoud) schrijft op het bord. De leraren (=meervoud) schrijven op het bord
Soms gaat dit verkeerd, bijvoorbeeld bij
- Een groep leerlingen
- Een kudde schapen
- Een aantal mensen
Bij deze voorbeelden denk je dat het meervoud is, maar een groep/kudde/aantal =
enkelvoud