Samenvatting Staats- en Bestuursrecht I, op basis van alle
genoemde leerdoelen. Niet alle jurisprudentie inbegrepen!
Samenvatting Staats- en Bestuursrecht I
Week 1: Inleiding
H1, H2, pf. 7.3 en 7.5.1, pf. 8.3.2, pf. 8.3.3 en pf. 8.3.6
De belangrijkste leerstukken van het bestuursrecht
Het bestuursrecht is het recht voor, van en tegen het bestuur en voorziet het
bestuursoptreden van een juridische grondslag. Bestuur ziet op het van overheidswege
behartigen van het algemeen belang. Bestuursrecht ziet op het juridische aspect daarvan.
overstijgt de trias politica-leer, aangezien het bestuur van de samenleving betrekking
heeft op zowel macro- (algemene beleidsbepaling, wet- en regelgeving) als microniveau
(concrete bestuurshandelingen als beschikkingen en feitelijke handelingen). Geen concrete
scheiding tussen uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht.
Het bestuursrecht kent drie functies:
1. Legitimerende functie
Bestuursbevoegdheden, overheidstaken, bestuursorganen etc, dienen in
overeenstemming te zijn met de regels van het (on)geschreven recht. Wanneer de
overheid besluit of handelt op grond van, en in overeenstemming met de regels van
het (on)geschreven recht is ze gelegitimeerd om op te treden.
2. Instrumentele functie
Vaststelling en uitvoering van het overheidsbeleid. De overheid dient
bestuursbevoegdheden in te zetten als zijnde een instrument om (de samenleving)
mee te (be)sturen. Bijzonder middel tot het bereiken van bepaalde doeleinden.
3. Waarborgfunctie
Genormeerde bevoegdheden zorgen er voor dat de rechtspositie van de burger wordt
gewaarborgd. De burger wordt tegen overheidsoptreden beschermd en zijn rechten
zijn gegarandeerd.
De democratische rechtsstaat is het uitgangspunt voor het gehele bestuursrecht en
toetsingskader voor bestuursrechtelijke wetgeving. de kern hiervan is dat de overheid
uitsluitend mag handelen ter verwerkelijking van recht, op basis van het recht en in
overeenstemming met het recht.
,In een democratische rechtsstaat wordt het overheidshandelen beoordeeld vanuit drie
dimensies:
1. Democratie (democratische rechtsstaat)
Burgers moeten zeggenschap hebben over het overheidshandelen.
Nadere beginselen: beslissen door algemeen vertegenwoordigende organen,
kiesrecht, politieke verantwoordelijkheid, (politieke) burgerschapsrechten,
decentralisatie, inspraak, openbaarheid.
2. Vrijheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid (liberale rechtsstaat)
De macht van de overheid moet worden beperkt en voorspelbaar en vrij van willekeur
zijn. Nadere beginselen: wetmatigheid, machtsverdeling, grondrechten, rechterlijke
controle, voorlichting.
3. Sociale rechtvaardigheid (sociale rechtsstaat)
De overheid is er niet voor zichzelf en zij moet omstandigheden scheppen die het de
burger daadwerkelijk mogelijk maken aan zijn leven gestalte te geven.
Nadere beginselen: effectiviteit, doelmatigheid.
De drie dimensies hebben een tweeledige structuur: enerzijds bezitten zij een harde kern.
Deze behoort tot het positieve recht en iedere overheidshandeling die ermee in strijd is, is
mitsdien onrechtmatig. Ook geeft de harde kern een minimumniveau aan (onder het
minimumniveau verliest men het kenmerk democratische rechtsstaat). Anderzijds moet de
overheid de beginselen optimaliseren. Dat wil zeggen dat bij ieder overheidsoptreden steeds
moet worden gezocht naar die verhouding waarin zij alle optimaal worden verwezenlijkt/zo
min mogelijk worden beperkt.
Waarom het beginsel van individualiserende rechtsbedeling en dat van actieve zorg in
verbinding kunnen worden gebracht met het idee van de ‘rechtsstaat’
Deze begrippen kunnen met name in verbinding worden gebracht met het idee van de
sociale rechtsstaat. Met het beginsel van de individualiserende rechtsbedeling wordt
uitdrukking gegeven aan de zorgverplichtingen van de overheid in de sociale grondrechten.
De burger staat in het middelpunt van het democratische rechtsstelsel. Bij elke beslissing die
de overheid neemt, moet zij rekening houden met de burger. De burger wordt in
tegenstelling tot vroeger meer gezien als een individueel persoon in plaats van een object.
De ontplooiing van het individu staat centraal en sociale rechten zijn in de Grondwet speciaal
voor het individu opgenomen. Deze rechten zetten de overheid aan het werk om
voorzieningen voor de burgers te treffen; de overheid heeft een actieve zorgplicht voor de
individuele ontplooiing van de burger. Het bestuur is dan eigenlijk dienend ten opzichte van
de burger. Dit wordt ook wel een sociale rechtsstaat genoemd. De klassieke grondrechten
zijn in deze opzet verwerkt in het vereiste van minimale belangenaantasting. In deze
benadering zijn de grondrechten derhalve min of meer getransformeerd in
bestuursrechtelijke beginselen.
,De verhouding tussen burger en bestuur volgens de Awb wetgever
Volgens de wetgever is de relatie tussen overheid en burger een wederkerige
rechtsbetrekking. Maar van echte wederkerigheid is geen sprake. De wederkerige
rechtsbetrekking brengt mee dat de burger inspraak moet hebben bij bestuurlijke
besluitvorming en dat rekening moet worden gehouden met belangen van de burger. Maar
de wederkerige rechtsbetrekking brengt ook met zich dat de burger rekening moet houden
met de positie en de belangen van het bestuur.
De overheid kan, als het moet, nog altijd eenzijdig haar wil doorzetten. Er is dus geen sprake
van een echte wederkerige rechtsbetrekking, zoals in het privaatrecht wél het geval is.
Evenredigheidsbeginsel: De overheid moet ervoor zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen
van een overheidsbesluit. Voor een burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang van
het besluit (artikel 3:4 lid 2 Awb).
Eis van minimale belangenaantasting: (noodzakelijkheidsbeginsel):
De belangen van de burger mogen niet meer worden aangetast dan stikt noodzakelijk.
Eis van stelselmatigheid en consistentie:
Het bestuursorgaan wordt geacht algemene beslissingscriteria te ontwikkelen.
Beginsel van individualiserende rechtsbedeling:
Geen blind beroep op algemene beslissingscriteria. Beginsel van actieve zorg: Naar huidige
rechtsopvattingen wordt er actieve zorg van het bestuur verlangd
De Awb kent wel lasten die op de burger rusten. Bijvoorbeeld artikel 4:2 lid 2. Deze bepaling
legt de aanvrager van een beschikking een informatieplicht op. Dit is een wettelijke
informatielast, maar van een afdwingbare rechtsplicht is geen sprake. De aanvrager kan
immers besluiten om geen gegevens te verstrekken. In dat geval moet hij de mogelijk
negatieve gevolgen dan voor zijn rekening nemen. Dit is het verschil tussen een afdwingbare
rechtsplicht en een burgerlast. Aan een ‘last’ hoeft een burger geen gevolg te geven. Hij kan
dan wel geconfronteerd worden met de negatieve gevolgen hiervan (bijv. geen subsidie of
een geweigerde vergunning).
De overheid behartigt het algemeen belang, maar de overheid moet dit belang ook
behartigen.
Regels die worden gerekend tot het (algemeen deel van het) bestuursrecht
Er zijn in het bestuursrecht een aantal onderscheidingen te maken:
Het materiële (concrete rechten en plichten) en formele (procedurerecht) bestuursrecht
Het algemeen deel en het bijzonder deel van het bestuursrecht
Het Nederlandse en Europese bestuursrecht
, Het bijzonder bestuursrecht bevat het materiële bestuursrecht in de zin van rechten en
plichten voor de burgers en bevoegdheden en verplichtingen van bestuursorganen, alsmede
de daarop toegesneden procedureregels. Het algemeen deel vormt hiervan deels een
abstractie en generalisatie en bestaat voor een ander deel uit autonoom ontwikkelde
onderwerpen.
Het bijzonder deel kan op verschillende manieren worden ingedeeld, gebaseerd op:
- systeem en begrippen van het algemeen deel
- het maatschappelijke onderwerp dat het betreft
- sectorale benadering de wijze waarop de overheid haar beleidsterreinen
en organisatie heeft ingericht
- functionele benadering de maatschappelijke activiteit waarop het
betrekking heeft
- de wijze waarop het bestuursrecht, bezien vanuit zijn instrumentele karakter is opgebouwd
(instrumentele benadering) met bestuursrecht wordt overheidsbeleid verwezenlijkt, dat
wil zeggen dat doelstellingen worden geformuleerd en instrumenten worden gekozen welke
die doelstellingen moeten verwezenlijken. Het bestuur ziet op de juridische zijde van deze
instrumenten
Gelede normstelling lagere regelgeving mag niet in strijd zijn met een hogere.
Toepasselijkheid van een rechtsregel is niet zomaar in één wet te vinden, maar in een
combinatie van met elkaar samenhangende regelingen. De justitiabele zal zijn rechtspositie
niet uit de wet kennen. De wet voorziet in nadere beslissingen van bestuursorganen.
Het algemeen deel van het bestuursrecht ziet op rechtsfiguren en rechtsnormen die voor het
gehele bestuursrecht gelding en betekenis hebben. Bestaat voornamelijk uit de Awb, welke
berust op de opdracht tot wetgeving van art. 107 lid 2 Gw.
De doelstellingen van de Awb:
Systematiseren en vereenvoudigen van de bestuurlijke wetgeving
één van de manieren om dit te doen is harmonisatie
Codificeren van ontwikkelingen die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie hebben
afgetekend
bevordering van rechtszekerheid, toegankelijkheid, eenheid en systematiek
Het treffen van voorzieningen ten aanzien van onderwerpen die zich naar hun aard niet
voor regeling in een bijzondere wet lenen
bijvoorbeeld de doorzendplicht, geheimhouding, openbaarheid
Harmonisatie: het bevorderen van eenheid binnen bestuursrechtelijke wetgeving
zoveel mogelijk uniforme bepalingen
genoemde leerdoelen. Niet alle jurisprudentie inbegrepen!
Samenvatting Staats- en Bestuursrecht I
Week 1: Inleiding
H1, H2, pf. 7.3 en 7.5.1, pf. 8.3.2, pf. 8.3.3 en pf. 8.3.6
De belangrijkste leerstukken van het bestuursrecht
Het bestuursrecht is het recht voor, van en tegen het bestuur en voorziet het
bestuursoptreden van een juridische grondslag. Bestuur ziet op het van overheidswege
behartigen van het algemeen belang. Bestuursrecht ziet op het juridische aspect daarvan.
overstijgt de trias politica-leer, aangezien het bestuur van de samenleving betrekking
heeft op zowel macro- (algemene beleidsbepaling, wet- en regelgeving) als microniveau
(concrete bestuurshandelingen als beschikkingen en feitelijke handelingen). Geen concrete
scheiding tussen uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht.
Het bestuursrecht kent drie functies:
1. Legitimerende functie
Bestuursbevoegdheden, overheidstaken, bestuursorganen etc, dienen in
overeenstemming te zijn met de regels van het (on)geschreven recht. Wanneer de
overheid besluit of handelt op grond van, en in overeenstemming met de regels van
het (on)geschreven recht is ze gelegitimeerd om op te treden.
2. Instrumentele functie
Vaststelling en uitvoering van het overheidsbeleid. De overheid dient
bestuursbevoegdheden in te zetten als zijnde een instrument om (de samenleving)
mee te (be)sturen. Bijzonder middel tot het bereiken van bepaalde doeleinden.
3. Waarborgfunctie
Genormeerde bevoegdheden zorgen er voor dat de rechtspositie van de burger wordt
gewaarborgd. De burger wordt tegen overheidsoptreden beschermd en zijn rechten
zijn gegarandeerd.
De democratische rechtsstaat is het uitgangspunt voor het gehele bestuursrecht en
toetsingskader voor bestuursrechtelijke wetgeving. de kern hiervan is dat de overheid
uitsluitend mag handelen ter verwerkelijking van recht, op basis van het recht en in
overeenstemming met het recht.
,In een democratische rechtsstaat wordt het overheidshandelen beoordeeld vanuit drie
dimensies:
1. Democratie (democratische rechtsstaat)
Burgers moeten zeggenschap hebben over het overheidshandelen.
Nadere beginselen: beslissen door algemeen vertegenwoordigende organen,
kiesrecht, politieke verantwoordelijkheid, (politieke) burgerschapsrechten,
decentralisatie, inspraak, openbaarheid.
2. Vrijheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid (liberale rechtsstaat)
De macht van de overheid moet worden beperkt en voorspelbaar en vrij van willekeur
zijn. Nadere beginselen: wetmatigheid, machtsverdeling, grondrechten, rechterlijke
controle, voorlichting.
3. Sociale rechtvaardigheid (sociale rechtsstaat)
De overheid is er niet voor zichzelf en zij moet omstandigheden scheppen die het de
burger daadwerkelijk mogelijk maken aan zijn leven gestalte te geven.
Nadere beginselen: effectiviteit, doelmatigheid.
De drie dimensies hebben een tweeledige structuur: enerzijds bezitten zij een harde kern.
Deze behoort tot het positieve recht en iedere overheidshandeling die ermee in strijd is, is
mitsdien onrechtmatig. Ook geeft de harde kern een minimumniveau aan (onder het
minimumniveau verliest men het kenmerk democratische rechtsstaat). Anderzijds moet de
overheid de beginselen optimaliseren. Dat wil zeggen dat bij ieder overheidsoptreden steeds
moet worden gezocht naar die verhouding waarin zij alle optimaal worden verwezenlijkt/zo
min mogelijk worden beperkt.
Waarom het beginsel van individualiserende rechtsbedeling en dat van actieve zorg in
verbinding kunnen worden gebracht met het idee van de ‘rechtsstaat’
Deze begrippen kunnen met name in verbinding worden gebracht met het idee van de
sociale rechtsstaat. Met het beginsel van de individualiserende rechtsbedeling wordt
uitdrukking gegeven aan de zorgverplichtingen van de overheid in de sociale grondrechten.
De burger staat in het middelpunt van het democratische rechtsstelsel. Bij elke beslissing die
de overheid neemt, moet zij rekening houden met de burger. De burger wordt in
tegenstelling tot vroeger meer gezien als een individueel persoon in plaats van een object.
De ontplooiing van het individu staat centraal en sociale rechten zijn in de Grondwet speciaal
voor het individu opgenomen. Deze rechten zetten de overheid aan het werk om
voorzieningen voor de burgers te treffen; de overheid heeft een actieve zorgplicht voor de
individuele ontplooiing van de burger. Het bestuur is dan eigenlijk dienend ten opzichte van
de burger. Dit wordt ook wel een sociale rechtsstaat genoemd. De klassieke grondrechten
zijn in deze opzet verwerkt in het vereiste van minimale belangenaantasting. In deze
benadering zijn de grondrechten derhalve min of meer getransformeerd in
bestuursrechtelijke beginselen.
,De verhouding tussen burger en bestuur volgens de Awb wetgever
Volgens de wetgever is de relatie tussen overheid en burger een wederkerige
rechtsbetrekking. Maar van echte wederkerigheid is geen sprake. De wederkerige
rechtsbetrekking brengt mee dat de burger inspraak moet hebben bij bestuurlijke
besluitvorming en dat rekening moet worden gehouden met belangen van de burger. Maar
de wederkerige rechtsbetrekking brengt ook met zich dat de burger rekening moet houden
met de positie en de belangen van het bestuur.
De overheid kan, als het moet, nog altijd eenzijdig haar wil doorzetten. Er is dus geen sprake
van een echte wederkerige rechtsbetrekking, zoals in het privaatrecht wél het geval is.
Evenredigheidsbeginsel: De overheid moet ervoor zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen
van een overheidsbesluit. Voor een burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang van
het besluit (artikel 3:4 lid 2 Awb).
Eis van minimale belangenaantasting: (noodzakelijkheidsbeginsel):
De belangen van de burger mogen niet meer worden aangetast dan stikt noodzakelijk.
Eis van stelselmatigheid en consistentie:
Het bestuursorgaan wordt geacht algemene beslissingscriteria te ontwikkelen.
Beginsel van individualiserende rechtsbedeling:
Geen blind beroep op algemene beslissingscriteria. Beginsel van actieve zorg: Naar huidige
rechtsopvattingen wordt er actieve zorg van het bestuur verlangd
De Awb kent wel lasten die op de burger rusten. Bijvoorbeeld artikel 4:2 lid 2. Deze bepaling
legt de aanvrager van een beschikking een informatieplicht op. Dit is een wettelijke
informatielast, maar van een afdwingbare rechtsplicht is geen sprake. De aanvrager kan
immers besluiten om geen gegevens te verstrekken. In dat geval moet hij de mogelijk
negatieve gevolgen dan voor zijn rekening nemen. Dit is het verschil tussen een afdwingbare
rechtsplicht en een burgerlast. Aan een ‘last’ hoeft een burger geen gevolg te geven. Hij kan
dan wel geconfronteerd worden met de negatieve gevolgen hiervan (bijv. geen subsidie of
een geweigerde vergunning).
De overheid behartigt het algemeen belang, maar de overheid moet dit belang ook
behartigen.
Regels die worden gerekend tot het (algemeen deel van het) bestuursrecht
Er zijn in het bestuursrecht een aantal onderscheidingen te maken:
Het materiële (concrete rechten en plichten) en formele (procedurerecht) bestuursrecht
Het algemeen deel en het bijzonder deel van het bestuursrecht
Het Nederlandse en Europese bestuursrecht
, Het bijzonder bestuursrecht bevat het materiële bestuursrecht in de zin van rechten en
plichten voor de burgers en bevoegdheden en verplichtingen van bestuursorganen, alsmede
de daarop toegesneden procedureregels. Het algemeen deel vormt hiervan deels een
abstractie en generalisatie en bestaat voor een ander deel uit autonoom ontwikkelde
onderwerpen.
Het bijzonder deel kan op verschillende manieren worden ingedeeld, gebaseerd op:
- systeem en begrippen van het algemeen deel
- het maatschappelijke onderwerp dat het betreft
- sectorale benadering de wijze waarop de overheid haar beleidsterreinen
en organisatie heeft ingericht
- functionele benadering de maatschappelijke activiteit waarop het
betrekking heeft
- de wijze waarop het bestuursrecht, bezien vanuit zijn instrumentele karakter is opgebouwd
(instrumentele benadering) met bestuursrecht wordt overheidsbeleid verwezenlijkt, dat
wil zeggen dat doelstellingen worden geformuleerd en instrumenten worden gekozen welke
die doelstellingen moeten verwezenlijken. Het bestuur ziet op de juridische zijde van deze
instrumenten
Gelede normstelling lagere regelgeving mag niet in strijd zijn met een hogere.
Toepasselijkheid van een rechtsregel is niet zomaar in één wet te vinden, maar in een
combinatie van met elkaar samenhangende regelingen. De justitiabele zal zijn rechtspositie
niet uit de wet kennen. De wet voorziet in nadere beslissingen van bestuursorganen.
Het algemeen deel van het bestuursrecht ziet op rechtsfiguren en rechtsnormen die voor het
gehele bestuursrecht gelding en betekenis hebben. Bestaat voornamelijk uit de Awb, welke
berust op de opdracht tot wetgeving van art. 107 lid 2 Gw.
De doelstellingen van de Awb:
Systematiseren en vereenvoudigen van de bestuurlijke wetgeving
één van de manieren om dit te doen is harmonisatie
Codificeren van ontwikkelingen die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie hebben
afgetekend
bevordering van rechtszekerheid, toegankelijkheid, eenheid en systematiek
Het treffen van voorzieningen ten aanzien van onderwerpen die zich naar hun aard niet
voor regeling in een bijzondere wet lenen
bijvoorbeeld de doorzendplicht, geheimhouding, openbaarheid
Harmonisatie: het bevorderen van eenheid binnen bestuursrechtelijke wetgeving
zoveel mogelijk uniforme bepalingen