INFORMATIE OVER HET EXAMEN
- Behoort tot het OPO psychiatrie, kinder- en jeugdpsychiatrie, 5 studiepunten
- Leerstof voor kinder- en jeugdpsychiatrie = slides + lesnotities + ondersteunende teksten
- Examen:
o 5/20: kinder- en jeugdpsychiatrie (1sp): multiple choice examen met giscorrectie
o 15/20: ouderen en volwassenenpsychiatrie (4sp): mondeling examen
▪ 3 vragen: 2 theoretische vragen en 1 casus
- Deze samenvatting bevat de slides + lesnotities van academiejaar 2025 – 2026
,INLEIDING: NATURE & NURTURE
Een gedrag of klinisch psychopathologisch beeld is altijd het resultaat van genetica én omgevingsfactoren.
(NORMALE) ONTWIKKELING: ALGEMENE PRINCIPES
Normaal = mijlpalen van fysieke, cognitieve, taal- en socio-emotionele ontwikkelingen worden (ongeveer) op specifieke
leeftijden bereikt.
- Enorme verschillen per leeftijd, er is een snelle ontwikkeling op kinderleeftijd!
o Wat een kind kan op 12 maanden vs 4 jaar = enorm groot verschil → speelgoedwereld speelt hierop in
(speelgoed staat geordend volgens leeftijd)
- Problematieken van kinderen hebben vaak te maken met overvraagd zijn
o Volwassenen verwachten dingen van kinderen op bepaalde leeftijden, waarvoor ze op dat moment van hun
ontwikkeling nog niet klaar voor zijn
o Kaart geeft de gemiddeldes weer, maar voor elk kind is er variatie
▪ CAVE: in een klas zitten kinderen met een leeftijdsverschil van 12 maanden → studies hebben
aangetoond dat de jongste kinderen van de klas op alle vlakken minder goed scoren dan de oudste
van de klas
WAARDOOR WORDT ONTWIKKELING BEPAALD?
Er zijn 2 drijvende krachten in ontwikkeling: Nature AND nurture!
- GENEN: (DNA > RNA > eiwitten (celbouw en enzymens) > organen en functies)
- OMGEVING = levenservaringen (gezin, school, vrienden, cultuur) + biologische omgeving
o Levenservaringen
▪ Veel breder dan gezin van herkomst: vrienden, betekenisvolle mensen, hobby’s, …
▪ Je gaat dingen doen omdat de mensen in je omgeving doen, maar je kan ook dingen NIET doen omdat
de mensen in je omgeving het doen – bewust en onbewust
o Biologische omgeving
▪ Voeding: hoeveelheid en aard van voeding
▪ Toxische stoffen in de omgeving (pollutie, ouders die roken): hoog verontreinigde regio ~ lager IQ
▪ Infecties: pre- en postnataal
Zowel nature als nurture hebben een invloed op de ontwikkeling. De vraag is: hoeveel van elk en hoe?
- De relatieve bijdrage van nature/nurture kunnen we achterhalen adhv tweeling- en adoptiestudies
o = natuurlijke experimenten die genetische en omgevingseffecten scheiden (=gedragsgenetisch onderzoek)
o Adoptie: biologische vs opvoedende ouders
o Tweeling
▪ Identieke tweelingen die apart opgroeiden
▪ Monozygote vs dizygote tweelingen, die samen opgroeiden*
- Er bestaan tweelingdatabanken om deze relatieve bijdrage te berekenen, bv. ‘Oost-Vlaams tweelingsregister’
,*Is een zeer goede studie om erfelijkheid te achterhalen: tweelingen die opgroeien in hetzelfde gezin, maar de ene soort tweeling
is genetisch 100% gelijk, de andere soort tweeling is gemiddeld 50% genetisch gelijk. Beide tweelingen groeien dus op in dezelfde
omgeving, het enige verschil tussen beide is hoeveel genen ze delen (100% vs 50%) → als de monozygote tweeling sterker op
elkaar lijkt in een psychiatrisch kenmerk dan de dizygote tweeling, is dit een argument voor erfelijkheid.
GENETICA EN OMGEVING
- Individu
o Is geen onbeschreven blad! Vanaf de start zijn mensen uniek door genetica.
o Genetische opmaak bepaalt ‘startpositie’ en ontwikkelingsmogelijkheden
- → Het is een taboe om te zeggen dat bepaalde kinderen minder capabel zijn in
bepaalde sociale vaardigheden (bv. leervermogen, intelligentie) – terwijl dit ook
door genetica bepaald is en dus niet iedereen hiervoor dezelfde ‘startpositie’ heeft
- The Jim twins
o Identieke tweeling: op 4 weken gescheiden, elkaar terug ontmoet op 39 jaar
o Besluit: er moet iets genetisch zijn wat aan de basis ligt van persoonlijkheidskenmerken, zodat zij dezelfde
keuzes gemaakt hebben in hun leven
o Ook somatisch onderzoek vertoont dezelfde resultaten: EEG, medische VG, persoonlijkheidstest
NATURE: GENETICA
- Klassieke genetica: In de psychiatrie komen monogenetische/chromosomale oorzaken van psychopathologie niet vaak
voor
o Chromosomaal: bv. trisomie 21, autisme (5% chromosomale oorzaak)
o Monogenetisch (single gene): bv. Huntington’s disease
o Polygenetisch
▪ Additief: hoe meer genen die voorbeschikkend zijn, hoe meer kans op pathologie (som)
▪ Multiplicatief: hoe meer genen die voorbeschikkend zijn, hoe veel meer kans op pathologie
(logaritmisch verband owv gen-gen interacties)
▪ Epistatisch: het ene gen beïnvloedt/maskeert het effect van het andere gen
- Gedragsgenetica:
o Gedrag is niet categoriaal herkenbaar in de bevolking (het is NIET zo dat bepaalde mensen gedrag X vertonen,
en anderen dit gedrag niet vertonen).
o De meeste gedragskenmerken zijn van het dimentionele type: spectrum
▪ Mensen aan de extremen van dit spectrum vertonen disfunctioneel gedrag → psychopathologie
▪ → Uitspraken zoals ‘deze persoon heeft ADHD en deze persoon niet zijn eigenlijk wetenschappelijk
niet correct’, WEL een spectrum van concentratieproblemen
▪ Verklaring voor dimensionele verdeling: onderliggende polygenetisca
o Tweelingstudies: als de concordantie van een fenotype groter is bij monozygote tweelingen dan bij dizygote,
dan moet dit genetisch zijn (want ze groeiden samen in dezelfde omgeving op)
, ERFELIJKHEID
- Concordantie bij tweelingen
o Adhv concordantie bij tweelingsstudies kan je erfelijkheid bepalen: Erfelijkheid ~ 2x (rMZ – rDZ)
▪ Bv. autisme: hoog % bij rMZ, laag % bij rDZ → hoog erfelijk
▪ Bv. dyslexie: hoog % bij rMZ, hoog % bij rDZ → is erfelijk, maar
mate van erfelijkheid is kleiner dan bij autisme. Er zijn dus ook
andere factoren die meespelen of je dyslexie ontwikkelt.
o Erfelijkheid = mate waarin de variantie voor een bepaald kenmerk in
de bevolking bepaald is door genetische verschillen
o Erfelijkheid ≠ herhalingsrisico in een gezin
- Erfelijkheid voor psychosociale kenmerken
o Positieve emotionaliteit 50%
o Negatieve emotionaliteit 44%
o Artistieke interesse 39%
o Sociabiliteit 37%
o Politieke oriëntatie 40%
Voorspellers van studieresulaten
- Het behalen van goede schoolresultaten is erfelijk (62%)
o De factoren in de figuur verklaren samen 75%
van die erfelijkheid
▪ Cognitieve vermogens
▪ Intelligentie
▪ Self efficacy
▪ Persoonlijkheid
- Er is wel nog ruimte voor 38% ‘omgevings’effect
Erfelijkheid bij psychoproblematiek bij kinderen
- Problemen in de kinder- en jeugdpsychiatrie die het meest erfelijk zijn:
o Bipolaire stoornis
o Schizofrenie
o PDD = Autisme spectrum stoornis
o ADHD
- Gedragsstoornissen die het meest erfelijk zijn:
o Cocaïne misbruik, alcoholisme, benzo misbruik, …
o Anorexia nervosa
- Laag erfelijk: angst, depressie, stemmingsproblematieken → meer onderhevig aan dingen die je in je leven meemaakt
- = allemaal genetisch, maar nooit 100%!