Samenvatting historische criminologie
Deel 1: Historische criminologie als benadering, onderzoeksdomein en methode
‘Geschiedenis’ kan zowel verwijzen naar:
‘Het verleden’
Naar de praktijk van geschiedschrijving of historisch onderzoek (de studies van historici).
Geschiedenis als geschiedschrijving is een constructie van taal en teksten.
Het gaat dus over datgene wat geschreven of opgetekend wordt over het verleden en het verleden
zelf (wat er al heeft plaatsgevonden). Beiden overlappen onvoldoende om aanleiding te geven tot
een en dezelfde lezing of interpretatie van een bepaald fenomeen, want:
o een onderzoeksonderwerp kan op uiteenlopende manieren worden benaderd en beschreven
door verschillende historici
o verschillen in interpretatie naargelang de ruimte (in verschillende regio’s of landen)
o en verschillen in de tijd (verschillende perioden)
Vrouwen en andere groepen zijn systematisch weggelaten in de werken van historici.
Het menselijk bewustzijn is ‘tijdelijk’ -> is gericht op de toekomst. Verleden speelt belangrijke rol,
maar vraag is wat het nut en belang naar onderzoek verleden is.
- Sommige historici zetten zich af tegen het idee dat geschiedschrijving ‘nuttig’ zou moeten
zijn. Er bestaat niet zoiets als ‘de’ objectieve werkelijkheid, maar bestuderen het verleden
omwille van zichzelf
- Schrijven van spannende verhalen om mensen te amuseren. Vooral postmodernisten -> niet
één specifieke visie of interpretatie van het verleden bieden en niet verleden willen
reconstrueren, maar juist goede verhalen over verleden vertellen die mensen kunnen boeien.
Motto is ‘anything goes’ -> wel naïef, omdat stelling geen rekening houdt met het gegeven
dat bepaalde verhalen meer macht hebben dan andere (bijv. uit naziregime)
- Boeiende en intellectueel verruimende activiteit voor historici en geeft historici een baan en
een hoge maatschappelijke status. Risico hierbij is dat historici verhaal gaan manipuleren
(voor geld etc.)
Manier waarop historisch onderzoek wordt verricht
Beschrijven: herinneringen eraan levend te houden en lessen trekken uit het verleden. Kan bijdragen
aan het aanbrengen van nuance en het doorprikken van mythen.
Verklaren: opzoek naar oorzaken en verklaringen van het verleden & inzicht verwerven in onderlinge
samenhangen tussen verschillende politieke, economische, sociale en culturele fenomenen, en in het
hoe en het waarom van historische ontwikkelingen en ‘breuken’ of maatschappelijke
transformatieprocessen. Kan belangrijk zijn, omdat bepaalde gebeurtenissen een terugkerend
patroon kunnen zijn waarvan de kenmerken en dynamiek zich ook in latere perioden voor kunnen
doen & leidt tot kritische kijk op vroegere en hedendaagse fenomenen wat tegengewicht kan bieden
aan ‘common-sense’/stereotiepe verklaringen voor criminaliteit.
In een snel veranderende samenleving hebben we de geschiedenis nodig om voor ons het verloop
van die veranderingen in kaart te brengen. Als we precies weten wat er in het verleden wel en wat er
niet veranderde en waarom, welke opties definitief tot het verleden behoren en welke er nog open
zijn, kunnen we een beter beeld krijgen over wat er in de toekomst nog zou kunnen gebeuren, en wat
waarschijnlijk niet.
,Beperkingen van historisch onderzoek
- Meestal beperkt de inbreng van historici zich tot het elimineren of relativeren van
oplossingen en kunnen zij niet oplossingen voor hedendaagse problemen aanreiken ->
aanduiden wat wel en niet werkte vroeger
- Gaat om afbakening van mogelijkheden van toekomstige veranderingen, niet om
voorspellingen van wat er precies gaat gebeuren in de toekomst
Mag niet gepaard gaan met overdreven determinisme: dat verdere verloop van mogelijke
acties al vastligt
Kernproblemen: ‘feiten’, bronnen en interpretatie
Kernprobleem van geschiedschrijving is moeilijke relatie tussen feit en interpretatie
1. Interpretatieprobleem als
bepaalde gebeurtenis door een
waarnemer geregistreerd wordt in
een bron -> vraag hoe die
weergave/bron zich verhoudt tot
de ‘objectieve’ feiten
2. Interpretatieprobleem als
historicus bron leest en gebruikt -
> of historicus bron goed
interpreteert en feiten correct reconstrueert.
3. Probleem als historicus feiten of vaststellingen in een verhaal ordent en verklaringen voor die
feiten opstelt -> vraag in hoeverre verhaal van historicus zich tot oorspronkelijke feiten of
gebeurtenis verhoudt.
Verschillende interpretaties van gebeurtenissen zijn mogelijk -> objectieve feiten bestaan daarom niet
en volledige objectiviteit bij het registreren en bestuderen van gebeurtenissen of fenomenen is niet
mogelijk. Moet onderscheid worden gemaakt tussen feiten en uitspraken over feiten (zijn bepaalde
interpretaties van die feiten).
Een bron biedt dus geen ‘ruwe’ feiten, maar altijd uitspraken/interpretatie van de feiten. Falsa/valse
bronnen kunnen opzettelijk zijn gemanipuleerd, het gevolg zijn van onbewuste slordigheden of pure
incompetentie, ‘goedbedoelde’ manipulaties. Technieken/manieren waarop vervalsing kan worden
ontdekt: maker, plaats en tijdstip van creatie van de bron achterhalen (kijken naar materiaal etc.),
inhoudelijke tegenstrijdigheden
Samenvattend te maken met: geen objectieve feiten, onvolledige sporen en bronnen die lang niet
altijd betrouwbaar zijn, onderzoeker die zelf vanuit bepaalde invalshoek kijkt naar gebeurtenissen.
Is echter niet alleen maar interpretatie: binnen geschiedwetenschap zijn afspraken en regels om
informatie te verzamelen etc. Voorbeelden:
o kritische juxtapositie van bronnen: afweging van getuigenissen van onafhankelijke bronnen
o hypothesen te formuleren volgens falsificatietechniek: hypothese blijft overeind totdat deze
door ander onderzoek wordt weerlegd, aangevuld of gewijzigd
o redeneringen in het negatieve op te bouwen, op basis van het zwijgen van de bron -> in
functie van de feiten die niet kunnen worden teruggevonden
, Ontmoetingen tussen criminologen en historici
Criminologen geïnteresseerd in criminaliteitstrends op lange termijn en geschiedenis van de
criminologie. Verschillen tussen historici en criminologen:
- Criminologen ontwikkelen liever verklarende modellen en formuleren beleidsimplicaties,
historici zijn terughoudender
- Criminologen zijn gehecht aan onderzoek vanuit theorievorming
- Volgorde van gebeurtenissen is bij criminologen ondergeschikt aan de toelichting van
concepten -> historici houden meer van verhalen in chronologische volgorde
Chronocentrisme
Criminologen negeren systematisch de meeste studies ouder dan vijftien jaar in hun onderzoek -> J-
curve waarbij de overgrote meerderheid van de verwijzingen de meest recente literatuur betreffen.
Kan te maken hebben met weerleggingen of aanvullingen van verouderde of te simplistische
theorieën, verdwijning van bepaalde werken uit circulatie, verschuivingen in aandachtspunten etc.
Stand van historisch-criminologisch onderzoek
Vroege studies: eerste meer ‘professionele, maar niet academische studies over historische
ontwikkeling van criminaliteitsbestrijding en strafrechtsystemen werden geschreven door burgerlijke
elites. Ging vaak over mijlpalen, lof en kritieken over bepaalde ontwikkelingen.
Vanaf 1970 steeds meer onderzoek naar historische studie van criminaliteit. ‘Gewone’ mensen
kwamen minder voor in onderzoek (analfabetisme of geen dominanten machtspositie), maar historici
gingen meer kijken naar ‘geschiedenis van onderuit’ -> onderzoek naar dagelijkse ervaringen etc. Het
overwicht ligt echter nog steeds bij periode van 1400-1800 -> tweede helft 20 e eeuw relatief
onderbelicht. Is wel overzichtswerk van Fijnaut over geschiedenis strafrechtsbedeling en van de
criminologie in Nederland en België.
‘Meten is weten’: kwantitatieve studie van criminaliteit
Vooral kwantitatieve gegevens over aantal gepleegde misdaden en de opsporing, vervolging en
bestraffing van die misdaden. Deze cijfers geven een beeld van de evolutie van de vervolgings- en
bestraffingspraktijk, van de organisatie en de werking van het strafrechtelijk systeem en van de
maatschappelijke gevoeligheden tegenover bepaalde gedragingen, wat niet los te koppelen valt aan
politieke, sociale, economische en culturele factoren (kruimeldiefstal, seksuele delicten en komst
auto). Past bij ‘pessimistische’ benadering van kwantitatief criminaliteitshistorisch onderzoek. Ook
positivistische benadering -> ‘meten is weten’ & interactionistische benadering -> kritiek, maar
maakte ook gebruik van statistieken.
Wordt ook onderzoek gedaan naar langetermijnevoluties in criminaliteit -> gekeken naar
langetermijnprocessen zoals staatsvorming bureaucratisering. Bijv. verschuiving van geweld- naar
vermogensdelicten (diefstal): algemene sociaaleconomische verschuiving zorgde voor verschuiving
van agressie van lichamen naar goederen. Maar klopt niet: dark number -> voor diefstal zijn niet
voldoende betrouwbare cijfers, dus omslag van geweld naar diefstal kan niet bewezen worden.
Civilisatietheorie Elias: alsnog afname geweld (moord en doodslag etc.) en verschuiving naar diefstal,
omdat er civilisatie was van de zeden (gedragsetiquettes) -> geweld afwijzen en moreel verwerpelijk
Deel 1: Historische criminologie als benadering, onderzoeksdomein en methode
‘Geschiedenis’ kan zowel verwijzen naar:
‘Het verleden’
Naar de praktijk van geschiedschrijving of historisch onderzoek (de studies van historici).
Geschiedenis als geschiedschrijving is een constructie van taal en teksten.
Het gaat dus over datgene wat geschreven of opgetekend wordt over het verleden en het verleden
zelf (wat er al heeft plaatsgevonden). Beiden overlappen onvoldoende om aanleiding te geven tot
een en dezelfde lezing of interpretatie van een bepaald fenomeen, want:
o een onderzoeksonderwerp kan op uiteenlopende manieren worden benaderd en beschreven
door verschillende historici
o verschillen in interpretatie naargelang de ruimte (in verschillende regio’s of landen)
o en verschillen in de tijd (verschillende perioden)
Vrouwen en andere groepen zijn systematisch weggelaten in de werken van historici.
Het menselijk bewustzijn is ‘tijdelijk’ -> is gericht op de toekomst. Verleden speelt belangrijke rol,
maar vraag is wat het nut en belang naar onderzoek verleden is.
- Sommige historici zetten zich af tegen het idee dat geschiedschrijving ‘nuttig’ zou moeten
zijn. Er bestaat niet zoiets als ‘de’ objectieve werkelijkheid, maar bestuderen het verleden
omwille van zichzelf
- Schrijven van spannende verhalen om mensen te amuseren. Vooral postmodernisten -> niet
één specifieke visie of interpretatie van het verleden bieden en niet verleden willen
reconstrueren, maar juist goede verhalen over verleden vertellen die mensen kunnen boeien.
Motto is ‘anything goes’ -> wel naïef, omdat stelling geen rekening houdt met het gegeven
dat bepaalde verhalen meer macht hebben dan andere (bijv. uit naziregime)
- Boeiende en intellectueel verruimende activiteit voor historici en geeft historici een baan en
een hoge maatschappelijke status. Risico hierbij is dat historici verhaal gaan manipuleren
(voor geld etc.)
Manier waarop historisch onderzoek wordt verricht
Beschrijven: herinneringen eraan levend te houden en lessen trekken uit het verleden. Kan bijdragen
aan het aanbrengen van nuance en het doorprikken van mythen.
Verklaren: opzoek naar oorzaken en verklaringen van het verleden & inzicht verwerven in onderlinge
samenhangen tussen verschillende politieke, economische, sociale en culturele fenomenen, en in het
hoe en het waarom van historische ontwikkelingen en ‘breuken’ of maatschappelijke
transformatieprocessen. Kan belangrijk zijn, omdat bepaalde gebeurtenissen een terugkerend
patroon kunnen zijn waarvan de kenmerken en dynamiek zich ook in latere perioden voor kunnen
doen & leidt tot kritische kijk op vroegere en hedendaagse fenomenen wat tegengewicht kan bieden
aan ‘common-sense’/stereotiepe verklaringen voor criminaliteit.
In een snel veranderende samenleving hebben we de geschiedenis nodig om voor ons het verloop
van die veranderingen in kaart te brengen. Als we precies weten wat er in het verleden wel en wat er
niet veranderde en waarom, welke opties definitief tot het verleden behoren en welke er nog open
zijn, kunnen we een beter beeld krijgen over wat er in de toekomst nog zou kunnen gebeuren, en wat
waarschijnlijk niet.
,Beperkingen van historisch onderzoek
- Meestal beperkt de inbreng van historici zich tot het elimineren of relativeren van
oplossingen en kunnen zij niet oplossingen voor hedendaagse problemen aanreiken ->
aanduiden wat wel en niet werkte vroeger
- Gaat om afbakening van mogelijkheden van toekomstige veranderingen, niet om
voorspellingen van wat er precies gaat gebeuren in de toekomst
Mag niet gepaard gaan met overdreven determinisme: dat verdere verloop van mogelijke
acties al vastligt
Kernproblemen: ‘feiten’, bronnen en interpretatie
Kernprobleem van geschiedschrijving is moeilijke relatie tussen feit en interpretatie
1. Interpretatieprobleem als
bepaalde gebeurtenis door een
waarnemer geregistreerd wordt in
een bron -> vraag hoe die
weergave/bron zich verhoudt tot
de ‘objectieve’ feiten
2. Interpretatieprobleem als
historicus bron leest en gebruikt -
> of historicus bron goed
interpreteert en feiten correct reconstrueert.
3. Probleem als historicus feiten of vaststellingen in een verhaal ordent en verklaringen voor die
feiten opstelt -> vraag in hoeverre verhaal van historicus zich tot oorspronkelijke feiten of
gebeurtenis verhoudt.
Verschillende interpretaties van gebeurtenissen zijn mogelijk -> objectieve feiten bestaan daarom niet
en volledige objectiviteit bij het registreren en bestuderen van gebeurtenissen of fenomenen is niet
mogelijk. Moet onderscheid worden gemaakt tussen feiten en uitspraken over feiten (zijn bepaalde
interpretaties van die feiten).
Een bron biedt dus geen ‘ruwe’ feiten, maar altijd uitspraken/interpretatie van de feiten. Falsa/valse
bronnen kunnen opzettelijk zijn gemanipuleerd, het gevolg zijn van onbewuste slordigheden of pure
incompetentie, ‘goedbedoelde’ manipulaties. Technieken/manieren waarop vervalsing kan worden
ontdekt: maker, plaats en tijdstip van creatie van de bron achterhalen (kijken naar materiaal etc.),
inhoudelijke tegenstrijdigheden
Samenvattend te maken met: geen objectieve feiten, onvolledige sporen en bronnen die lang niet
altijd betrouwbaar zijn, onderzoeker die zelf vanuit bepaalde invalshoek kijkt naar gebeurtenissen.
Is echter niet alleen maar interpretatie: binnen geschiedwetenschap zijn afspraken en regels om
informatie te verzamelen etc. Voorbeelden:
o kritische juxtapositie van bronnen: afweging van getuigenissen van onafhankelijke bronnen
o hypothesen te formuleren volgens falsificatietechniek: hypothese blijft overeind totdat deze
door ander onderzoek wordt weerlegd, aangevuld of gewijzigd
o redeneringen in het negatieve op te bouwen, op basis van het zwijgen van de bron -> in
functie van de feiten die niet kunnen worden teruggevonden
, Ontmoetingen tussen criminologen en historici
Criminologen geïnteresseerd in criminaliteitstrends op lange termijn en geschiedenis van de
criminologie. Verschillen tussen historici en criminologen:
- Criminologen ontwikkelen liever verklarende modellen en formuleren beleidsimplicaties,
historici zijn terughoudender
- Criminologen zijn gehecht aan onderzoek vanuit theorievorming
- Volgorde van gebeurtenissen is bij criminologen ondergeschikt aan de toelichting van
concepten -> historici houden meer van verhalen in chronologische volgorde
Chronocentrisme
Criminologen negeren systematisch de meeste studies ouder dan vijftien jaar in hun onderzoek -> J-
curve waarbij de overgrote meerderheid van de verwijzingen de meest recente literatuur betreffen.
Kan te maken hebben met weerleggingen of aanvullingen van verouderde of te simplistische
theorieën, verdwijning van bepaalde werken uit circulatie, verschuivingen in aandachtspunten etc.
Stand van historisch-criminologisch onderzoek
Vroege studies: eerste meer ‘professionele, maar niet academische studies over historische
ontwikkeling van criminaliteitsbestrijding en strafrechtsystemen werden geschreven door burgerlijke
elites. Ging vaak over mijlpalen, lof en kritieken over bepaalde ontwikkelingen.
Vanaf 1970 steeds meer onderzoek naar historische studie van criminaliteit. ‘Gewone’ mensen
kwamen minder voor in onderzoek (analfabetisme of geen dominanten machtspositie), maar historici
gingen meer kijken naar ‘geschiedenis van onderuit’ -> onderzoek naar dagelijkse ervaringen etc. Het
overwicht ligt echter nog steeds bij periode van 1400-1800 -> tweede helft 20 e eeuw relatief
onderbelicht. Is wel overzichtswerk van Fijnaut over geschiedenis strafrechtsbedeling en van de
criminologie in Nederland en België.
‘Meten is weten’: kwantitatieve studie van criminaliteit
Vooral kwantitatieve gegevens over aantal gepleegde misdaden en de opsporing, vervolging en
bestraffing van die misdaden. Deze cijfers geven een beeld van de evolutie van de vervolgings- en
bestraffingspraktijk, van de organisatie en de werking van het strafrechtelijk systeem en van de
maatschappelijke gevoeligheden tegenover bepaalde gedragingen, wat niet los te koppelen valt aan
politieke, sociale, economische en culturele factoren (kruimeldiefstal, seksuele delicten en komst
auto). Past bij ‘pessimistische’ benadering van kwantitatief criminaliteitshistorisch onderzoek. Ook
positivistische benadering -> ‘meten is weten’ & interactionistische benadering -> kritiek, maar
maakte ook gebruik van statistieken.
Wordt ook onderzoek gedaan naar langetermijnevoluties in criminaliteit -> gekeken naar
langetermijnprocessen zoals staatsvorming bureaucratisering. Bijv. verschuiving van geweld- naar
vermogensdelicten (diefstal): algemene sociaaleconomische verschuiving zorgde voor verschuiving
van agressie van lichamen naar goederen. Maar klopt niet: dark number -> voor diefstal zijn niet
voldoende betrouwbare cijfers, dus omslag van geweld naar diefstal kan niet bewezen worden.
Civilisatietheorie Elias: alsnog afname geweld (moord en doodslag etc.) en verschuiving naar diefstal,
omdat er civilisatie was van de zeden (gedragsetiquettes) -> geweld afwijzen en moreel verwerpelijk