100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten 4.2 TrustPilot
logo-home
Samenvatting

Biologie van de Psychologie samenvatting

Beoordeling
-
Verkocht
-
Pagina's
84
Geüpload op
18-12-2025
Geschreven in
2025/2026

Een volledige samenvatting van het boek Biologie van de Psychologie en de PowerPoints die werden gebruikt tijdens de lessen biologie.

Instelling
Vak

















Oeps! We kunnen je document nu niet laden. Probeer het nog eens of neem contact op met support.

Gekoppeld boek

Geschreven voor

Instelling
Studie
Vak

Documentinformatie

Heel boek samengevat?
Ja
Geüpload op
18 december 2025
Aantal pagina's
84
Geschreven in
2025/2026
Type
Samenvatting

Onderwerpen

Voorbeeld van de inhoud

Biologie

,Waarom is biologie belangrijk voor sociaal-agogisch werk?
Biologie helpt sociaal werkers beter begrijpen hoe het menselijk lichaam en brein functioneren, en hoe fysieke, psychologische en sociale
factoren met elkaar samenhangen.
Sociaal-agogisch werk draait tenslotte om het begeleiden, ondersteunen en versterken van mensen – en daarvoor is inzicht nodig in de
biologische basis van gedrag, emoties en gezondheid.


1. Inzicht in het brein en gedrag
Biologisch perspectief:
Het functioneren van het brein beïnvloedt hoe mensen denken, voelen en handelen. Stresshormonen (zoals cortisol en adrenaline) spelen
bijvoorbeeld een grote rol in gedrag en emoties.
Praktijkvoorbeeld:
Een sociaal werker die werkt met jongeren in een crisissituatie begrijpt dankzij kennis van biologie dat chronische stress invloed heeft op
concentratie, impulscontrole en agressie.
Zo kan hij/zij:
• Gedrag beter interpreteren (“Hij reageert niet koppig, maar is overprikkeld”).
• Gepaste begeleiding bieden, bijvoorbeeld door rustmomenten en voorspelbaarheid te creëren.



2. Begrijpen van de link tussen lichaam en geest
Biologisch perspectief:
Lichamelijke gezondheid beïnvloedt het psychisch welzijn, en omgekeerd. Gebrek aan slaap, voedingstekorten of hormonale schommelingen
kunnen gedrag en stemming beïnvloeden.
Praktijkvoorbeeld:
Een maatschappelijk werker merkt dat een alleenstaande moeder vaak somber is en vergeet afspraken. Door inzicht in biologie herkent de
werker dat slaaptekort en slechte voeding (door stress en armoede) bijdragen aan haar klachten.
De werker verwijst haar door naar een huisarts en ondersteunt haar bij praktische hulp, zoals voedselvoorziening of kinderopvang, zodat
haar gezondheid verbetert.



3. Ontwikkeling van kinderen en jongeren begrijpen
Biologisch perspectief:
De biologische ontwikkeling – zoals hersenrijping en puberteitshormonen – bepaalt in sterke mate hoe jongeren zich sociaal en emotioneel
ontwikkelen.
Praktijkvoorbeeld:
Een sociaal werker in het jeugdwerk weet dat het puberbrein nog volop in ontwikkeling is, vooral de prefrontale cortex (verantwoordelijk
voor plannen en impulsbeheersing).
Daarom:
• Verwacht hij/zij niet altijd “volwassen” gedrag.
• Richt hij/zij de begeleiding op oefenen met verantwoordelijkheid, in plaats van straffen.

, 4. Begrip van verslaving en emoties
Biologisch perspectief:
Verslaving is niet enkel een “slechte keuze”, maar heeft te maken met veranderingen in de hersenchemie (dopaminesysteem).
Praktijkvoorbeeld:
Een sociaal werker in een opvangcentrum begrijpt dat iemand met een alcoholverslaving biologisch afhankelijk is geworden.
Dat besef helpt om:
• Empathisch te blijven (“het is een ziekte, geen karakterfout”),
• Realistische stappen te zetten (begeleiding combineren met medische hulp).



5. Zorg voor kwetsbare groepen
Biologisch perspectief:
Bij ouderen, mensen met een beperking of psychische stoornis spelen vaak lichamelijke factoren (zoals hersenveroudering of genetische
aandoeningen) een rol in hun gedrag.
Praktijkvoorbeeld:
Een sociaal werker in de ouderenzorg herkent dat vergeetachtigheid of achterdocht soms voortkomen uit dementie.
Door die kennis kan hij/zij:
• Geduldig blijven,
• De omgeving aanpassen (duidelijke structuur, herkenbare voorwerpen),
• En familie uitleg geven over het biologische proces.


Kort samengevat
Biologische kennis helpt sociaal werkers om:
* Gedrag beter te begrijpen, voorbeeld in de praktijk = stress bij jongeren herkennen
* Lichaam-geest verband te zien = vermoeidheid of depressie uitleggen
* Ontwikkeling te ondersteunen = puberteit begrijpen
* Empathisch en realistisch te begeleiden = verslaving benaderen zonder oordeel
* Effectiever samen te werken met zorgprofessionals = overleggen met arts of psycholoog


Anatomie, (neuro)fysiologie en pathologie:
Anatomie:
Anatomie is de leer van de bouw en structuur van het menselijk lichaam. Het beschrijft hoe het lichaam eruitziet en hoe de verschillende
delen ,zoals organen, botten, spieren en zenuwen met elkaar verbonden zijn.
Voorbeeld: De anatomie van het hart gaat over hoe het hart is opgebouwd uit kamers, kleppen en bloedvaten.
(Neuro)Fysiologie:
Fysiologie bestudeert hoe het lichaam werkt, dus de functies van de organen en weefsels.
De toevoeging “neuro” verwijst specifiek naar het zenuwstelsel, dus neurofysiologie onderzoekt hoe de hersenen, zenuwen en spieren
samenwerken om het lichaam te laten functioneren.
Voorbeeld: De (neuro)fysiologie van het hart beschrijft hoe elektrische signalen ervoor zorgen dat het hart samentrekt en bloed pompt.

,Pathologie:
Pathologie is de leer van ziekten, wat er misgaat in het lichaam en hoe en waarom dat gebeurt. Pathologie bekijkt de veranderingen in cellen,
weefsels en organen bij ziekte.
Voorbeeld: De pathologie van hartfalen onderzoekt wat er in het hart verandert waardoor het niet meer goed kan pompen.


De basis van het leven, de menselijke cel
De menselijke cel:
Een cel is de basisbouwsteen van een mens en meer algemeen van elk levend organisme. De verschillende onderdelen van de cel werken
nauwgezet samen om de verschillende levensfuncties te reguleren (beheren/regelen/in balans houden) en ondersteunen.
Deling van de cellen:
1) Waarom deelt een cel:
Een cel deelt zich om verschillende redenen:
• Groei van het lichaam: Bijvoorbeeld bij kinderen, waar het lichaam constant nieuwe cellen nodig heeft.
• Vervanging van oude of beschadigde cellen: Zoals huidcellen, bloedcellen of darmcellen die slijten.
• Herstel van weefsels: Bij wondgenezing moeten cellen zich delen om het beschadigde gebied te herstellen.


De organellen(onderdelen) van een cel:
• Celmembraam is de dunne buitenste rand van de cel en heeft als functie: Scheidt de cel van de omgeving en regelt wat in en uit de
cel gaat (selectieve doorlaatbaarheid)
• Cytoplasma is de geleiachtige massa/vloeistof binnen het celmembraam en heeft als functie: Bevat alle celorganellen; hier vinden veel
chemische reacties plaats
• Celkern (nucleus) is de grote bolvormige structuur in het midden van de cel en heeft als functie: Bevat het DNA (erfelijk materiaal) en
regelt alle activiteiten van de cel
• Kernmembraam is de dubbele vlies rond de celkern en heeft als fucntie: Beschermt het DNA en regelt transport tussen kern en
cytoplasma
• Kernporien zijn de kleine openingen in het kernmembraam en heeft als functie: Laten stoffen uit en in de celkern toe
• Nucleolus (kernlichaampje) zijn de donkere vlekjes in de kern en heeft als functie: Maakt ribosomen aan.
• Ribosomen zijn de kleine stipjes in het cytoplasma of op het ruw endoplasmatisch reticulum en heeft als functie: Het produceren van
eiwitten.
• Ruw endoplasmatisch reticulum (RER) is het netwerk van kanaaltjes met ribosomen erop en heeft als functie: Het transporteren
van eiwitten binnen de cel.
• Glad endoplasmatisch reticulum (GER) is het netwerk van kanaaltjes zonder ribosomen en heeft als functie: maakt vetten (lipiden)
en breekt giftige stoffen af
• Golgi apparaat is een stapel afgeplatte blaasjes en heeft als functie: verpakt, wijzigt en transporteert eiwitten en andere stoffen.
• Mitochondrien zijn ovale structuren met binnenslopen en heeft als functie: zet voedingstoffen om in bruikbare energie zodat de cel
haar functies kan vervullen.
• Celskelet zijn de dunne draadvormige structuren in het cytoplasma en heeft als functie: geeft vorm aan de cel en helpt bij beweging
van organellen
• Lysosomen zijn de kleine blaasje met enzymen en heeft als functie: breken van afvalstoffen en oude celonderdelen af.
• Centriolen zijn kleine cilindervormige structuren ze liggen meestal in paren bij elkaar in een gebied dat het centrosoom heet, vlak bij
de celkern. Ze hebben als functie: belangrijk bij celdeling en organisatie van het celskelet.

,Samenvatting (makkelijk te onthouden)


• Membraam = grens
• Cytoplasma = inhoud
• Kern = controlecentrum
• Mitochondrien = energiecentrales
• Ribosomen = eiwitproductie
• Golgi = verpakking
• Lysosomen = afbraak
• ER = transport


De celkern (nucleus):


Wat is de celkern?
De celkern is een grote ronde structuur in het midden van de cel. Hij is omgeven door een dubbel kernmembraan met kleine openingen
(kernporiën).
Binnenin bevindt zich een kernlichaampje (nucleolus) en het DNA van de cel.


Wat zit er in de celkern?
Kernmembraam: Beschermt het DNA en regelt wat in en uit de kern gaat.
Kernporien: Laten stoffen zoals RNA en eiwitten door.
Nucleolus/kernlichaampje: Maakt ribosomen aan (die later in het cytoplasma eiwitten zullen maken)
Chromatine: Bevat alle erfelijke informatie en instructies voor de cel
Nucleoplasma/kernplasma: Bevat enzymen en moleculen voor DNA- en RNA-synthese


Wat gebeurt er in de celkern?
1) Opslag van erfelijk materiaal:
• In de kern ligt DNA opgerold tot chromatine
• Het DNA bevat alle instructies om eiwitten te maken en bepaalt zo de eigenschappen van de cel en het organisme.


2) Aflezen van genen (transcriptie):
• Wanneer de cel een bepaald eiwit nodig heeft, wordt het betreffende genen (stukje DNA) afgelezen.
• Daarbij wordt een kopie van het gen gemaakt in de vorm van RNA (mRNA).
• Dit proces heet transcriptie


3) Transport van informatie:
• Het mRNA verlaat de kern via de kernporien en gaat naar de ribosomen in het cytoplasma.
• Daar wordt het mRNA vertaald in een eiwit (dat heet translatie)


4) Celdeling:
• Vóór de cel zich deelt, kopieert de cel haar DNA in de kern, zodat beide dochtercellen dezelfde genetische informatie krijgen.

,Kort samengevat
Functie van de celkern:
• Controlecentrum van de cel, stuurt alle activiteiten.
• Bevat DNA, erfelijke informatie en bouwplannen voor eiwitten.
• Vormt RNA, mRNA wordt gebruikt om eiwitten te maken.
• Speelt rol bij indeling, DNA wordt verdubbelt en verdeeld




Wat is een gen?
• Een gen is een stukje DNA dat de informatie bevat om een bepaald kenmerk of functie in je lichaam te maken.
• Denk aan een gen als een instructie of recept in een kookboek: het vertelt je lichaam hoe iets gemaakt moet worden, bijvoorbeeld:
een eiwit dat je oogkleur, haarkleur of bloedgroep bepaalt.


Belangrijk om te weten:
• Elk gen bestaat uit nucleotiden (de letters A, T, C en G in DNA).
• Genen liggen op chromosomen, die in de celkern zitten.
• Mensen hebben meestal twee kopieën van elk gen (één van je moeder en één van je vader).


Het genetisch materiaal
DNA:
DNA is het molecuul dat al je erfelijke informatie bevat — het is als een blauwdruk (genen) voor het maken van jou. Het is een tweestrengige
structuur die in de celkern bevindt. Het bevat alle codes voor de bouwstenen van de cel. DNA bevat de instructies voor het maken van
eiwitten, die op hun beurt zorgen voor hoe je lichaam werkt en eruitziet. (Eiwitten bepalen in belangerijke mate de werking en bouw van ons
lichaam. De bouw van eiwitten moet dus nauwkeurig onder controle gehouden worden. De instructies om dat te doen, liggen beschreven op het
DNA.


Opbouw:
• DNA is een dubbele helix (twee strengen die om elkaar heen draaien).
• Het bestaat uit bouwstenen die we nucleotiden (verbinding van base, suiker en een fosforzuur) noemen.
Elke nucleotide heeft:
• Een suikergroep (desoxyribose)
• Een fosfaatgroep
• Een stikstofbase (A, T, C of G):
• A = Adenine
• T = Thymine
• C = Cytosine
• G = Guanine
Basenparen:
• A paart met T
• C paart met G
Zo vormt DNA een stabiel en precies “codeboek” voor erfelijke informatie.

,RNA (Ribonucleïnezuur):
RNA is een kopie van een stukje DNA die gebruikt wordt om eiwitten te maken.
het is een belangrijk molecuul dat een grote rol speelt in de overdracht en uitvoering van genetische informatie. RNA leest de informatie van
het DNA en helpt bij het maken van eiwitten (Bevind zich ook in de celkern).
Opbouw:
• RNA is enkelstrengs (één streng, geen dubbele helix).
• Het heeft:
• Een suiker (ribose)
• Een fosfaatgroep
• Basen: A, U, C, G
• U = Uracil (in plaats van Thymine bij DNA


Verschil tussen DNA en RNA:








&




Chromosomen:
In elke cel in jouw lichaam bevindt zich ongeveer 2 meter DNA. De tweestrengige DNA-ketens/draden zitten compact rond histonen
gedraaid (eiwitten). Een pakketje van histonen met een stuk DNA eromheen gewikkeld heet een nucleosoom. Nucleosomen vormen
chromatine (losse erfelijk materiaal). Tijdens de celdeling zal de chromatine strakker opgerold worden. Die structuur noemen we de
chromatide. (Als de cel in rust is zien we de chromatine). Daarenboven zal van elke chromatide een exacte kopie of zusterchromatide
gemaakt worden die zich vast hecht aan de oorspronkelijke chromatide. De plaats waar de zusterchromatiden aan elkaar hechten noemen
we het centromeer. Op die manier worden de 46 aparte chromosomen zichtbaar. Een mens heeft 46 chromosomen. De chromosomen
worden georganiseerd per paar. 22 ervan (of 44 chromosomen) zijn de lichaamsbepalende chromosomen, die chromosomen worden
autosomen genoemd. Het 23ste paar zijn de geslachtschromosomen en die bepalen het geslacht. Een man heeft X en Y
geslachtschromosoom. Een vrouw heeft 2 X-geslachtschromosomen.

,46 chromosomen:
Er zitten 46 chromosomen per cel in (bijna) alle lichaamscellen van de mens.
Dus:Elke lichaamscel (zoals huidcellen, spiercellen, levercellen, enz.) bevat 46 chromosomen → dat zijn 23 paren.
Eén chromosoom van elk paar komt van je vader en één van je moeder.


Er zijn enkele uitzonderingen:
Geslachtscellen (eicellen en zaadcellen) bevatten slechts 23 chromosomen
dus de helft. (23 bij de man en 23 bij de vrouw)
→ Wanneer een eicel en een zaadcel samensmelten bij de bevruchting,
krijg je weer 46 chromosomen in de nieuwe cel.



Hoe wordt de erfelijke code omgezet naar lichaamseigenschappen?


Genotype en fenotype:
Het genotype is de volledige erfelijke informatie in het DNA die een individu van zijn ouders erft, terwijl het fenotype de waarneembare
eigenschappen en kenmerken van dat individu zijn. Het fenotype is het resultaat van een samenspel tussen het genotype en
omgevingsfactoren, en kan daardoor veranderen zonder dat het genotype (de DNA-code) zelf wijzigt.


Genotype:
• Wat het is: De complete set genen in het DNA van een persoon, de erfelijke informatie die is vastgelegd in de chromosomen.
• Kenmerken: Het genotype is voor het grootste deel vaststaand en wordt van de ouders geërfd.
• Voorbeeld: De genen die bepalen je oogkleur, haarkleur, vorm van je gezicht of huidskleur.


Fenotype:
• Wat het is: Alle zichtbare of merkbare eigenschappen van een organisme, zoals uiterlijk, bouw, gedrag en zelfs onzichtbare kenmerken
zoals bloeddruk.
• Kenmerken: Het fenotype is het deel van het genotype dat aan de buitenkant zichtbaar of merkbaar is, en wordt niet alleen door het
genotype, maar ook door omgevingsfactoren beïnvloed.
• Voorbeeld: Hoewel je genetisch blauwe ogen hebt (genotype), kun je gekleurde lenzen dragen, waardoor je fenotype blauwe ogen heeft
die niet meer zichtbaar zijn.


Relatie tussen genotype en fenotype:
• Gezamenlijke ontwikkeling: Het fenotype komt tot stand door een wisselwerking tussen het genotype en omgevingsfactoren.
• Veranderlijkheid: Het fenotype kan veranderen zonder dat het genotype verandert; omgevingsfactoren (zoals het verven van je haar)
passen het fenotype aan, maar niet de onderliggende DNA-code.
• Voorbeeld: Je lengte is een fenotype dat wordt bepaald door meerdere genen (polygenie), maar ook door voeding en andere
omgevingsfactoren, waardoor je verschillende lengtes kunt bereiken.

,Eiwitsynthese


Wat is eiwitsynthese?
Eiwitsynthese is het proces waarbij de genetische code (DNA) wordt gebruikt om eiwitten te maken. Dit gebeurt in twee stappen:
1) Transcriptie: In de celkern wordt een stukje DNA omgeschreven naar boodschapper-RNA (mRNA).
2) Translatie: In het ribosoom wordt dat mRNA vertaald naar een keten van aminozuren, die samen een eiwit vormen.


Waarom is eiwitsynthese belangrijk?
1. Opbouw en herstel van weefsels
• Spieren, huid, haar, nagels en organen bestaan grotendeels uit eiwitten.
• Zonder eiwitsynthese kunnen we geen cellen herstellen of nieuwe weefsels aanmaken.
Bijvoorbeeld: na sporten worden spiereiwitten afgebroken en opnieuw opgebouwd via eiwitsynthese.
2. Productie van enzymen
• Enzymen zijn eiwitten die chemische reacties in het lichaam versnellen, zoals spijsvertering of energieproductie.
• Zonder deze enzymen zou ons lichaam nauwelijks functioneren.
3. Aanmaak van hormonen en transporteiwitten
• Veel hormonen (zoals insuline) zijn eiwitten.
• Ook transporteiwitten zoals hemoglobine (zuurstoftransport) en albumine (transport van vetzuren) zijn essentieel.
4. Afweerfunctie
• Antistoffen (immunoglobulinen) zijn eiwitten die ons beschermen tegen bacteriën en virussen.
• Zonder eiwitsynthese kan het immuunsysteem geen nieuwe antistoffen maken.
5. Structuur en stevigheid
• Collageen en keratine geven structuur aan botten, huid en haar.
• Deze worden voortdurend vernieuwd via eiwitsynthese.


Eiwitsynthese proces:
1.Het begin van het proces begint met de transcriptie:
De dubbele DNA-helix wordt gesplitst in 2 strengen. De waterstofbruggen die de 2 basen met elkaar verbinden wordt door midden geknipt.




fot 2e

Vervolgens wordt een streng DNA overgeschreven naar het mRNA. Bij dat overschrijven wordt het DNA dat codeert voor een specifiek
eiwit overgeschreven naar het mRNA. Het gaat door met kopiëren tot het een stopteken krijgt (stopcodon). Het coderende stukje DNA voor
een specifiek eiwit noemen we gen. Dit proces noemt men de transcriptie.

, Naast ongeveer 20.000 genen omvat het DNA ook heel veel niet-relevante informatie
of nonsens die niet-coderende info zit tussen de genen in en noemen we intronen.
De kopieën die het mRNA maakt, bevatten meer gegevens dan wat strikt nodig is om
een eiwit te maken. De overgeschreven code moet dus gezuiverd worden en bovendien
nog een aantal instructies meekrijgen dat noemt men de processing. Daarbij gebeurt
onder andere de splicing, waarbij de intronen worden weggeknipt zodat de nonsens
verdwijnt. Na de processing verlaat het mRNA de celkern en komt het in het cytoplasma.
De splicing en processing zorgen ervoor dat nu het rijp-mRNA ontstaat. Eens het mRNA in het cytoplasma komt begint de translatie. Het
rijp-mRNA bereikt de ribosomen. Die zullen het rijp-mRNA nauwkeurig aflezen en de code omzetten in een eiwit dat bestaat uit een lange
keten van aminozuren, die op hun beurt de bouwstoffen zijn van eiwitten.


De translatie:
Het mRNA (dat eerder in de celkern is gemaakt tijdens transcriptie) bindt aan een ribosoom in het cytoplasma. Daarna begint de ribosoom
het rijp-mRNA af te lezen.


De lettercodes voor de ribosomen zijn 3 basen. Die 3 basen noemen we codons,
er bestaan 64 verschillende codons.(codons = coderen van aminozuren).



Iedere specifiek codon worden vertaald naar een specifiek aminozuur. De lange
keten van aminozuren zijn de bouwstoffen van een eiwit. Iedere mRNA zal starten
met een startcodon en start altijd met AUG en eindigt met een stopcodon
(UAA, UAG of UGA). Als de aminozuurketting klaar is, wordt het nog verder
gemodificeerd, er worden stukjes afgeknipt en bijgeplakt. Daarna wordt het in de
juiste vorm geplooid en is het eiwit gevormd. De functie van de eiwitten wordt
bepaald door de vorm, dus deze stap is essentieel om functionele eiwitten te krijgen.



Wat doet tRNA?
tRNA is als een tolk tussen de “taal” van het mRNA (basenvolgorde) en de “taal” van het eiwit (aminozuren).Het zorgt ervoor dat de juiste
aminozuren op de juiste volgorde aan elkaar worden gezet om een eiwit te vormen.


Opbouw van tRNA:
Een tRNA-molecuul heeft twee belangrijke uiteinden:
1. Anticodon
Een reeks van drie basen (bijv. UAC) die complementair is aan een codon op het mRNA (bijv. AUG). Dit bepaalt waar het tRNA bindt op het
mRNA.


2. Aminozuur-bindingsplaats
Aan de andere kant van het tRNA zit een plaats waar één specifiek aminozuur wordt vastgehouden.
Elk type tRNA hoort bij één bepaald aminozuur.
€8,46
Krijg toegang tot het volledige document:

100% tevredenheidsgarantie
Direct beschikbaar na je betaling
Lees online óf als PDF
Geen vaste maandelijkse kosten

Maak kennis met de verkoper
Seller avatar
nordin8940

Maak kennis met de verkoper

Seller avatar
nordin8940 Katholieke Hogeschool VIVES
Volgen Je moet ingelogd zijn om studenten of vakken te kunnen volgen
Verkocht
Nieuw op Stuvia
Lid sinds
2 maanden
Aantal volgers
0
Documenten
1
Laatst verkocht
-

0,0

0 beoordelingen

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recent door jou bekeken

Waarom studenten kiezen voor Stuvia

Gemaakt door medestudenten, geverifieerd door reviews

Kwaliteit die je kunt vertrouwen: geschreven door studenten die slaagden en beoordeeld door anderen die dit document gebruikten.

Niet tevreden? Kies een ander document

Geen zorgen! Je kunt voor hetzelfde geld direct een ander document kiezen dat beter past bij wat je zoekt.

Betaal zoals je wilt, start meteen met leren

Geen abonnement, geen verplichtingen. Betaal zoals je gewend bent via iDeal of creditcard en download je PDF-document meteen.

Student with book image

“Gekocht, gedownload en geslaagd. Zo makkelijk kan het dus zijn.”

Alisha Student

Veelgestelde vragen