Stap 1: Formuleer de rechtsvraag
Beantwoord eerst:
Wie zijn de betrokken partijen?
Wat is het probleem/ geschil?
Wat willen de partijen?
Welke wetsartikelen zijn van toepassing?
Wat is het rechtsgevolg van dat artikel?
Vanuit het rechtsgevolg formuleer je de rechtsvraag.
Voorbeeld rechtsvraag: “Kan A de overeenkomst met B ontbinden wegens
wanprestatie?”
Stap 2: Analyseer het juridisch kader
Zoek de juiste wetsartikelen
Ontleed de artikelen in rechtsvoorwaarden (Rv’s)
Kijk eventueel naar:
o Jurisprudentie
o Wetsgeschiedenis
o Literatuur
Stap 3: Pas de feiten toe op het juridisch kader
Welke feiten zijn relevant?
Maak onderscheid tussen:
o Hoofdzaak → belangrijk voor de rechtsvraag
o Bijzaak → niet relevant (mag je weglaten)
Stap 4: Beantwoord de rechtsvraag (conclusie)
Eerst: argumentatie
Daarna: duidelijke conclusie
Feiten en rechtsfeiten
Hoe pas je het schema toe in een casus?
Stel deze vragen:
1. Is er een rechtsgevolg?
o Nee → blote feiten
o Ja → rechtsfeit
2. Is er menselijk handelen?
o Ja → menselijke handeling
o Nee → blote rechtsfeiten
3. Was het rechtsgevolg bedoeld?
o Ja → rechtshandeling
o Nee → feitelijke handeling
Schema
, Rechtshandeling
Hoe komt een rechtshandeling tot stand? (Art. 3:33 BW)
Rv1: er is een op rechtsgevolg gerichte wil
Rv2: die wil heeft zich geopenbaard door een verklaring
Rg: rechtshandeling
Dubbele grondslag
1. Wil en verklaring (art. 3:33 BW)
2. Opgewekt vertrouwen (art. 3:35 BW)
Als de ander redelijk mocht vertrouwen, kan de rechtshandeling toch gelden
Problemen bij rechtshandelingen
Wilsontbreken
Er is geen wil
Geen geldige rechtshandeling
Wilsgebreken
Wil is er wel, maar fout tot stand gekomen
Vernietigbaar
Vormen van wilsgebreken
Bedrog (art. 3:44 lid 2 BW)