Week I
Leerdoelen:
Basiskennis en -inzicht in het utilisme, de deontologie en de deugdethiek als belangrijke theorieën.
Begrip van verschillende perspectieven op (en opvattingen van) wet en wetgeving.
Begrip van de vier typen vragen van het ‘landkaartje van de methoden’
Kernbegrippen
Waarden: instrumentele kwaliteiten die mensen nastreven omdat ze bijdragen aan een goed
samenleven, zoals respect, vrijheid en solidariteit.
Normen: maatstaven die het menselijk gedrag meten. In ethiek zijn normen gerelateerd aan goed en
slecht gedrag.
Moraal: een geheel van als vanzelfsprekend beleefde opvattingen over goed en kwaad, zinvol en
zinloos, waardevol en waardeloos.
Ethiek: de reflectie op de vanzelfsprekendheden van de alledaagse moraal.
Normen en waarden bieden algemene oriëntatie en concrete regels voor gedrag.
Ethiek en moraal zijn een reflectie op deze regels en oriëntaties.
Ethiek en moraal
Ethiek: kritisch nadenken over wat goed handelen is; streeft naar algemene en consistente normen.
Moraal: heersende zeden en gebruiken binnen een samenleving.
Kants 3 fundamentele vragen:
o Wat kan ik weten?
o Wat mag ik hopen?
o Wat moet ik doen? –> Laatste vraag gaat over ethiek.
Ethisch handelen: soms eigen belang opofferen; rekening houden met de gevolgen voor anderen en de
gemeenschap.
Voorbeeld Hart vs. Devlin:
o Hart: beperk individuele vrijheden alleen als er schade is ( kritische moraal).
o Devlin: samenleving mag wetten maken tegen handelingen die tegen de heersende moraal
ingaan.
Het rechtspositivisme van Hart
Hart ziet het recht als een autonoom systeem, los van ethiek. Hij bekritiseert rechtspositivist Austin: wetten zijn
méér dan bevelen met sancties. Veel wetten geven juist bevoegdheden of mogelijkheden. De kern van het
rechtspositivisme is volgens Hart de combinatie van primaire regels (rechten/plichten) en secundaire regels
(geldigheid/totstandkoming). Het recht is geldig door acceptatie van secundaire regels, en niet door morele
inhoud. Het gevolg hiervan is dat iets juridisch geldig kan zijn maar moreel omstreden.
Dworkin – Verstrengeling recht en ethiek
In tegenstelling tot Hart stelt Dworkin het recht altijd een morele dimensie heeft. Rechterlijke uitspraken zijn
gebaseerd op morele principes die onder de wet liggen. Harts visie werkt alleen in een statische samenleving; in
een pluriforme samenleving is een dynamischer, ethisch geladen rechtsbegrip nodig.
Voor Dworkin is het recht de juridische vertaling van centrale principes, al blijft zijjn behandeling van ethiek
beperkt tot juridische waarden.
Utilitarisme – Jeremy Bentham
Handelingen zijn moreel juist als ze het grootste geluk voor de grootste groep bevorderen. Alle belangen tellen
even zwaar, er is geen willekeurig onderscheid tussen individuen –> Egalitair en democratisch.
Belangrijk voor de moderne democratie en sociale welvaartsstaat is de legitimiteit van beleid dat voortkomt uit
een bijdrage aan algemeen welzijn.