Ontwikkelingspsychopathologie
Deze samenvatting bevat hoofdstukken 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 uit:
Rigter, J. (2020). Handboek OntwikkelingsPsychopathologie bij Kinderen en Jeugdigen (2e
herziene druk). Uitgeverij Coutinho. ISBN: 978 90 469 0707 8.
, Hoorcollege 1: Hoofdstuk 1 en 2
Hoofstuk 1: Introductie
Psychopathologie is de wetenschap waarin psychische stoornissen worden bestudeerd.
Deelonderwerpen van deze wetenschap zijn het voorkomen – de hoeveelheid, het ontstaan,
het onderscheid tussen – en de behandeling van stoornissen. Het houdt zich bezig met de
theorie over psychische stoornissen.
Psychiatrie: de hulpverlening aan mensen die psychisch lijden. Houdt zich bezig met de
hulpverlening.
Er is een wisselwerking tussen ‘geschiedenis ervaringen uit verleden’ en ‘actuele ervaringen’.
Geschiedenis beïnvloedt actuele ervaringen en actuele ervaringen beïnvloeden de
geschiedenis.
Actueel gedrag van een kind is altijd het gevolg van vroegere ervaringen en van de eisen die
de huidige situatie aan hem stelt. Echter de oorzaak van psychopathologie bij een kind ligt
per definitie niet in zijn verleden
Een psychische stoornis wordt niet opgevat als iets wat een kind of volwassenen heeft
gekenmerkt maar een vastgelopen ontwikkeling. Het heeft nooit maar 1 oorzaak, het is altijd
het resultaat van een wisselwerking tussen biologische en omgevingsfactoren
Stoornis wordt als iets dynamisch gezien, je kan er soms last van hebben, soms een beetje
last en soms juist heel veel. In de ene levensfase kan iets normaal zijn maar in de andere
niets. ‘Normaal’ is het voldoen aan de normen en waarden van Nederland.
Internaliserende problematiek: problematiek waarbij kinderen zichzelf teveel onder
controle hebben, hierdoor uiten ze hun emoties weinig (verlegen, angst)
Externaliserende problematiek: problematiek waarbij kinderen te weinig controle hebben,
gedragsproblematiek. Geen zelfcontrole
, Hoofdstuk 2: Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
Classificeren is het onderscheiden van verschijnselen. Iets herkennen, er de juiste naam aan
geven en het vervolgens indelen in een categorie. Classificatiesystemen zijn systematische
beschrijvingen van gedrag op basis van wetenschappers onderscheiden en gegroepeerde
gedragskenmerken, met als doel gedrag in te delen. Bijvoorbeeld om te bepalen of er sprake
is van een stoornis of om onderscheid te maken tussen stoornissen. Diagnostiek gaat nog
een stapje verder. Behalve het vaststellen van gedragskenmerken wordt ook gekeken of het
kind lijdt onder de problemen, behoefte heeft aan hulp. Daarna is dan de vraag, hoe is de
stoornis ontstaan. Je kan uitgaan van drie w-vragen: Waarom heeft dit kind deze klachten op
dit moment gekregen en waarom niet bij wijze van spreken een halfjaar geleden? Waarom
heeft het kind juist deze problemen met deze klachten ontwikkeld en niet bijvoorbeeld
andere klachten, zoals een angststoornis of een eetstoornis? Waarom heeft dit kind
psychische problemen en bijvoorbeeld niet zijn broertje of zusje? Of zijn er meer leden die
een psychische stoornis hebben?
Classificatie Diagnostiek
Wat (wat is er aan de hand?) Hoe (hoe is het zo gekomen?)
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft individu
Gedragskenmerken Zijn meerdere niveaus van de persoon en
context bij betrokken
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor (goede)
hulpverlening
Epidemiologisch onderzoek, geeft antwoord op de vraag ‘hoeveel kinderen hebben deze
problemen?’
Classificatie en diagnostiek wordt gedaan door gespecialiseerde hulpverleners: de
kinderarts, psychiater, klinisch of ontwikkelingspsycholoog of orthopedagoog.
Om te classificeren moeten we waarnemen en onderscheid kunnen maken tussen de
categorieën waarin we waarnemingsresultaten indelen. Een waarnemer maakt gebruik van
de kennis die hij heeft, en deze kennis is gebonden aan de persoon en de tijd en cultuur
waarin hij leeft.
Differentiaaldiagnose: afvragen of er nog een andere psychische stoornis is die dezelfde
symptomen kan veroorzaken en die uitgesloten moet worden
Met behulp van classificatiesystemen worden psychische stoornissen herkend, ingedeeld en
van elkaar onderscheiden.
DSM: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders = DSM-5. Het is wereldwijd het
belangrijkste systeem bij het classificeren van psychische stoornissen. De symptomen
, (observeerbare gedragskenmerken of innerlijke kenmerken) zijn een beschrijving va de
stoornis en niet een verklaring. In de DSM wordt de stoornis categoriaal benaderd, het is wel
of niet. Er worden wel stappen gezet richting dimensionaal werken.
Kritiek op het DSM-systeem: er wordt geen rekening gehouden met de context
waarin een stoornis is ontstaan. En er wordt te weinig rekening gehouden met de culturele
context.
1952 DSM-1, psychoanalyse en grote aandacht voor ‘minder ernstige’ stoornissen
1968 DSM-2
1980 DSM-3, waarneembare kenmerken en niet alleen een theorie over een oorzaak
1994 DSM-4, bouwde hierop door
2013 DSM-5
Comorbiditeit: meerdere stoornissen tegelijkertijd. Dit kunnen meerdere psychische
stoornissen zij maar ook een psychische stoornis met een lichamelijk probleem.
Dimensionale classificatiesysteem ontwikkelde vragenlijsten: Child Behavior Checklist en
Adult Behavior Checklist
Verschillen tussen DSM en CBCL:
- DSM-systeem is populairder bij psychiaters en artsen. CBCL is populairder bij
psychologen
- CBCL is meer een dimensionale aanpak en DSM-5 meer statische categorieën
- Bij CBCL is er bij psychische stoornissen geen harde criteria, DSM gaat hiervan
expliciet vanuit.
- CBCL gebruikt vragenlijst waardoor kinderen met dezelfde leeftijd en sekse
vergeleken worden met elkaar
- In de DSM staat niet wie moet beoordelen of een persoon aan een stoornis lijdt
- CBCL heeft vragenlijsten voor verschillende informaten, ouders, het kind zelf en de
leerkracht
- DSM-5 is over de hele wereld verspreid, CBCL werkt met genormeerde vragenlijsten
die voor elk land verschillend zijn.
- De mondiale spreiding is bij CBCL veel lager dan die van DSM
- Met CBCL kunnen vooral veelvoorkomende psychische stoornissen met veel
symptomen opgespoord worden, zeldzame stoornissen zijn beter met het DSM-
systeem op te sporen
Vier diagnostische methoden:
- Het diagnostisch gesprek
o Anamnese: de voorgeschiedenis van een stoornis, klacht of ziekte wordt
besproken
o Autoanamese of zelfanamnese: de persoon met problemen licht ze zelf toe
o Heteroanamese: informatie van anderen
- Observeren; opzettelijk, doelgericht en systematisch waarnemen