Systeem Aarde HFD 3
3.1
● Nederland heeft bijna geen natuurlandschappen die er op wereldschaal wel zijn.
- De vier sferen vormen de basis van het ontstaan van de landschappen.
- Beschrijving van het ecosysteem met geofactoren:
1. Gesteenten en reliëf (substraat) horen bij de lithosfeer.
2. Klimaat en licht in de atmosfeer.
3. Weer bij de hydrosfeer.
4. Vegetatie, mens en dier bij de biosfeer.
5. Bodem en tijd.
● De zeven landschapzones op wereldschaal in relatie tot temperatuur en neerslag:
1. Tropische zone → tropisch klimaat.
- Veel oerwouden en savannen, bodem is tropisch (latosol), veel bacteriewerking door
hoge temperatuur en veel neerslag.
- Weinig humusvorming, onvruchtbaar door uitspoeling van de zouten, rode kleur door
ijzer en aluminium.
2. Subtropische zone → tropisch klimaat.
- Iets koeler dan in de tropen, zomergroene loofwouden met het hele jaar neerslag en
mediterrane vegetatie met een droog seizoen.
- Bodem heeft minder uitspoeling dan de tropische bodem, is iets vruchtbaarder en
heeft een roodgele kleur.
3. Gematigde zone → landklimaat.
- Groot deel van Noord-Amerika, Rusland en Europa.
- Zomergroene loofwouden (gematigde temperaturen) en gemengde wouden
(strengere winters).
- Bodem heeft een redelijke humuslaag door bladeren van de zomergroene
loofwouden, meer humus en minder uitspoeling dan podzol uit de boreale zone.
4. Boreale zone → landklimaat.
- Overgang tussen gematigde en polaire zone met weinig neerslag, slechts enkele
maanden warmer dan 10 graden Celsius en taigabossen.
- Bodem heeft zand als moedermateriaal, podzolbodem (askleurige uitspoelingslaag
en bruine inspoelingslaag van zouten en mineralen, onvruchtbare grond).
5. Polaire zone → koud klimaat.
- Gebieden rond de polen, nooit warmer dan 10 graden Celsius met in de winter
strenge vorst, geen bomen (wel struiken) en bloemen in de zomer.
- Bodem heeft een toendrabodem met nauwelijks horizonten (verschillende lagen) en
veel permafrost.
6. (Semi)aride zone → droog klimaat.
- Hoeveelheid neerslag is gering, gebieden verspreid over de hele wereld.
- Subtropen: hete woestijnen met nauwelijks plantengroei.
- Gematigde zone: koelere woestijnen en steppen.
- Bodem is een steppebodem (veel en lang gras, dikke laag humus, zwarte aarde en
heel vruchtbaar) en woestijnbodem (weinig humus, geen inspoeling/uitspoeling, door
hitte opstijging water met opgeloste zouten in de bodem).
3.3
3.1
● Nederland heeft bijna geen natuurlandschappen die er op wereldschaal wel zijn.
- De vier sferen vormen de basis van het ontstaan van de landschappen.
- Beschrijving van het ecosysteem met geofactoren:
1. Gesteenten en reliëf (substraat) horen bij de lithosfeer.
2. Klimaat en licht in de atmosfeer.
3. Weer bij de hydrosfeer.
4. Vegetatie, mens en dier bij de biosfeer.
5. Bodem en tijd.
● De zeven landschapzones op wereldschaal in relatie tot temperatuur en neerslag:
1. Tropische zone → tropisch klimaat.
- Veel oerwouden en savannen, bodem is tropisch (latosol), veel bacteriewerking door
hoge temperatuur en veel neerslag.
- Weinig humusvorming, onvruchtbaar door uitspoeling van de zouten, rode kleur door
ijzer en aluminium.
2. Subtropische zone → tropisch klimaat.
- Iets koeler dan in de tropen, zomergroene loofwouden met het hele jaar neerslag en
mediterrane vegetatie met een droog seizoen.
- Bodem heeft minder uitspoeling dan de tropische bodem, is iets vruchtbaarder en
heeft een roodgele kleur.
3. Gematigde zone → landklimaat.
- Groot deel van Noord-Amerika, Rusland en Europa.
- Zomergroene loofwouden (gematigde temperaturen) en gemengde wouden
(strengere winters).
- Bodem heeft een redelijke humuslaag door bladeren van de zomergroene
loofwouden, meer humus en minder uitspoeling dan podzol uit de boreale zone.
4. Boreale zone → landklimaat.
- Overgang tussen gematigde en polaire zone met weinig neerslag, slechts enkele
maanden warmer dan 10 graden Celsius en taigabossen.
- Bodem heeft zand als moedermateriaal, podzolbodem (askleurige uitspoelingslaag
en bruine inspoelingslaag van zouten en mineralen, onvruchtbare grond).
5. Polaire zone → koud klimaat.
- Gebieden rond de polen, nooit warmer dan 10 graden Celsius met in de winter
strenge vorst, geen bomen (wel struiken) en bloemen in de zomer.
- Bodem heeft een toendrabodem met nauwelijks horizonten (verschillende lagen) en
veel permafrost.
6. (Semi)aride zone → droog klimaat.
- Hoeveelheid neerslag is gering, gebieden verspreid over de hele wereld.
- Subtropen: hete woestijnen met nauwelijks plantengroei.
- Gematigde zone: koelere woestijnen en steppen.
- Bodem is een steppebodem (veel en lang gras, dikke laag humus, zwarte aarde en
heel vruchtbaar) en woestijnbodem (weinig humus, geen inspoeling/uitspoeling, door
hitte opstijging water met opgeloste zouten in de bodem).
3.3