Paragraaf 3.1
De zon laat water verdampen uit zee. Dit water stijgt op, koelt af en verandert weer in water,
wat als regen of sneeuw valt. Het meeste water stroomt snel terug naar zee (korte
waterkringloop).
Op land verdampt ook water. Dit valt als regen op het land en stroomt via rivieren en
grondwater terug naar zee (lange waterkringloop). Slechts 1% van al het water is altijd in
beweging. Water kan vast (ijs, sneeuw), vloeibaar (regen, water) of gasvormig (damp) zijn.
Zoet water op land, zoals in rivieren, meren en grondwater, heet oppervlaktewater.
Grondwater wordt door planten gebruikt en soms door mensen als drinkwater. In
Nederland ligt zoet water boven zout water. Bij droogte kan brak water (mix van zoet en
zout) opborrelen.
Zout water kan het land binnenkomen via rivieren, sluizen of door duinen en dijken.
Rivieren stromen van hoog naar laag, van bergen naar zee. Er zijn vier soorten:
➔ Regenrivieren: alleen regenwater (bijv. Maas)
➔ Gletsjerrivieren: smeltwater van ijs en gletsjers
➔ Gemengde rivieren: regen- en smeltwater (bijv. Rijn)
➔ Wadi’s: rivieren in droge gebieden, alleen water tijdens regenbuien
Paragraaf 3.2
De Rijn begint in Zwitserland en de Maas in Frankrijk. Ze stromen door hun eigen gebieden
naar Nederland en eindigen in de Noordzee. Het gebied waar al het regen- en grondwater
naar één rivier gaat, heet het stroomgebied. De grens tussen stroomgebieden heet
waterscheiding, meestal bergen.
Samen met hun zijrivieren vormen de Rijn en Maas een stroomsysteem met drie delen:
➔ Bovenloop: begin van de rivier hoog in de bergen
➔ Middenloop: middendeel door een dal
➔ Benedenloop: deel bij de mondeling richting zee
De Nederlandse delta is gevormd door de Rijn, Maas en Schelde, met vertakkingen en
afgezet sediment. De Rijn krijgt in de bovenloop smeltwater van gletsjers; in Nederland
vooral regen en grondwater. De Maas krijgt geen smeltwater. Het debiet (hoeveelheid
water) bij de monding is 230 m³/s voor de Maas en 2300 m³/s voor de Rijn. Het waterpeil
kan door regen verschillen.
De Rijn stroomt Nederland binnen bij Lobith en mondt uit bij Hoek van Holland, over 175
km met een hoogteverschil van 14 meter. Daardoor stroomt de rivier langzaam in
Nederland, maar sneller in de bergen.
, Paragraaf 3.3
Water is belangrijk in het dagelijks leven: thuis gebruiken we het om te douchen, tanden te
poetsen en de wc door te trekken, en in de vrije tijd voor zwemmen, schaatsen, zeilen en
kanoën. Boeren en tuinders hebben water nodig voor hun gewassen, vooral in droge zomers.
Schepen vervoeren mensen en goederen, en fabrieken gebruiken water voor productie,
koeling en voedsel- en drankproducten.
Door de groeiende bevolking zal de vraag naar schoon water toenemen, terwijl het aanbod
gelijk blijft. Daarom is het belangrijk om zuinig en bewust met water om te gaan (duurzaam
consumeren), bijvoorbeeld met waterbesparende kranen en het opvangen van regenwater
voor wassen of de wc.
Water kan vervuild raken door te veel vuil, fabriekssubstanties, landbouwmiddelen en warm
water van elektriciteitscentrales of staalfabrieken. Dit kan planten, dieren en mensen
schaden.
Paragraaf 3.4
Nederland krijgt water uit rivieren, neerslag en grondwater uit Duitsland en België. Water
stroomt ook weer terug naar zee of verdampt. De delta van Rijn, Maas en Schelde is door
dijken beheerd. Vroeger kronkelden de rivieren door het land en legden zand en klei af,
waardoor oeverwallen en komgronden ontstonden. Nu liggen de rivieren tussen dijken;
tussen lage zomerdijken en hoge winterdijken ligt de uiterwaard, die bij hoog water
onderloopt. In de zomer wordt de uiterwaard gebruikt voor grazend vee en recreatie.
Nederland heeft molens en polders. Een polder is land omringd door dijken waar mensen
het water regelen. De Zuidplaspolder is de diepste en ligt onder zeeniveau. Water komt van
regen en kwelwater en wordt gepompt om overstroming te voorkomen of juist aangevoerd
bij droogte.
Nederland ligt aan het einde van grote rivieren en de drukbevaren Noordzee. Het is de
toegangspoort van Europa en vervoert veel goederen, meer dan de helft van de EU.
Rotterdam is de grootste haven van Europa, waar grote schepen kunnen aanmeren.
Goederen worden via rivieren en kanalen door heel Europa vervoerd. Stuwen en sluizen
zorgen dat rivieren het hele jaar door bevaarbaar blijven, ook bij droogte.
Paragraaf 3.5
Waterleidingsbedrijven zorgen voor drinkwater in Nederland. In zandgebieden, zoals
Hoog-Nederland, zakt regenwater makkelijk door de grond en wordt het van nature
gefilterd door zand en bacteriën. Dit water wordt opgepompt en na zuivering geschikt
gemaakt om te drinken.
In veen- en kleigebieden kan grondwater brak zijn door opkomend zout zeewater.
Waterbedrijven gebruiken hier oppervlaktewater uit rivieren, meren of een mix met
duinwater. Het water wordt via buizen naar duinen geleid, gefilterd door duinzand en
opgepompt voor gebruik. Te veel oppompen kan de duinen uitdrogen en zorgen dat zout
water omhoog komt.