Psychologische Criminologie HC
HC 1: Erfelijkheid
Je hoeft voor het boek niet de details van welke studies en welke auteurs te weten.
Nature vs Nurture
● Zijn het genen of opvoeding?
● 19e eeuw Lombroso: crimineel gedrag zit in de natuur van de mens, zit volledig in de
biologie. Het maakt niet uit wat de omgeving is. Criminelen hebben een andere schedelvorm
en bepaalde gelaatstrekken. Je hebt de kenmerken dus je bent crimineel.
● 20e eeuw Sociaal wetenschappelijke tegenreactie: het doet ertoe in wat voor omgeving
iemand zich bevindt → bepalend voor gedrag wat ze vertonen
● Huidige visie: integratie van nature en nurture, het is een samenspel van beide.
Basis concepten genetica
● DNA = genetisch materiaal → bepalend voor onze eigenschappen
● Gen = klein stukje van DNA dat codeert voor eigenschappen (middels eiwitten)
● Chromosoom = bundel DNA
● Genoom = totaalpakket van chromosomen
● Fenotype = observeerbare kenmerken van een persoon, hoe het genoom tot uiting komt
Erfelijkheidswetten Mendel
1. Dominant vs recessief allel (geno- vs fenotype)
○ Alleen het dominante allel komt tot uiting in het uiterlijk
2. Homozygoot vs heterozygoot
○ Bij het doorgeven van allellen, kan een individu 2 dezelfde allellen (homozygoot)
krijgen, of 2 verschillende (heterozygoot).
3. Erfelijke eigenschappen volgen voorspelbare patronen
○ Elke eigenschap wat een eigen gen heeft wordt onafhankelijk van elkaar over geërfd.
verschillende eigenschappen hebben eigen overdracht die eigen regels volgen → er
kan geen mix komen zodat dat gen verandert
● Meeste gedrag is polygenetisch
○ Het meeste gedrag komt niet voort uit 1 gen.
Wat is erfelijkheid?
● Genetische verschillen → gedragsverschillen
○ De mate waarin mensen gedragsmatig verschillen wordt bepaald door in hoeverre ze
genetisch van elkaar verschillen.
● Geen ‘crimineel gen’, maar genetische kwetsbaarheid
○ Ook omgeving heeft invloed of dat gedrag tot uiting komt. Dat je het verhoogde
risico hebt betekent niet dat je bepaald gedrag gaat vertonen. Veel gedrag loopt via
verschillende routes.
● Erfelijkheid = proportie variantie verklaard door genetische verschillen
● Genen beïnvloeden o.a. temperament, impulsiviteit, angstgevoeligheid
○ Verhoogde mate op bepaald gedrag waar erfelijkheid invloed op heeft. Genetische
kwetsbaarheid, maar geen absolute zekerheid dat bepaald gedrag vertoond zal
worden.
,Methodes om erfelijkheid te onderzoeken
● Tweelingenonderzoek
○ Vergelijken eeneiig met twee-eiige tweelingen.
● Adoptieonderzoek
○ Je vergelijkt kinderen met dezelfde ouders biologisch gezien die in verschillende
adoptiegezinnen terechtkomen of je vergelijkt meer het gedrag van biologische vs.
adoptieouders.
● Moleculair genetisch onderzoek
○ Je gaat naar specifieke genen op zoek die verband houden met specifiek gedrag.
Tweelingonderzoek: methode
● Eeneiige tweelingen (MZ) delen 100% van hun genen
● Twee-eiige tweelingen (DZ) delen 50% van hun genen
● Vergelijk gedragsovereenkomsten
○ Hoeveel verschil is er in het voorkomen van crimineel gedrag in eeneiige tweelingen
en twee-eiige → indien er verschil is kun je dus conclusies trekken afhankelijk van
erfelijkheid/genen.
→ Als gedrag (agressie) in beide tweelingen binnen één gezin voorkomt, kun je dan zeggen of het
aangeleerd of aangeboren is?
● Nee, want er spelen meer factoren mee naast genen.Met 1
tweelingpaar kun je geen conclusie trekken, je hebt meerdere paren
nodig die je met elkaar kan vergelijken. Als je dan kan zien dat
eeneiige tweelingen altijd sterk overeenkomen dan moet dat komen
door genetisch component, op die manier kun je het wel vaststellen.
○ MZ-correlaties 40-60% hoger dan DZ.
○ Erfelijkheidsschattingen antisociaal gedrag: 30-50%
○ Rest: gedeelde en unieke omgeving
Kritiek: Tweelingen kunnen meer hetzelfde behandelt worden, maar zelfs binnen het gezin kan
opvoeding anders ervaren worden → opvoedcontext verschilt individueel
Adoptieonderzoek
● Vergelijk biologische vs. adoptieve ouders
● Bevinding: verhoogd risico als biologische ouder crimineel gedrag vertoont, ondanks dat een
kind daar niet mee opgroeide.
● Interactie: kwaliteit adoptieomgeving beïnvloedt uitkomst
Meta Analyses
Een synthese van onderzoek waarbij de resultaten van meerdere, vergelijkbare studies samengenomen
ofwel gepooled worden. → Dit is een soort onderzoek naar onderzoek
● Bijvoorbeeld Walters (1992) erfelijkheid criminaliteit
○ Voor gezinsstudies ca. 4
○ Voor tweelingonderzoek ca. 35-45
○ Voor adoptiestudies ca. 15
● Conclusie: rol van genen, maar mate waarin varieert per (type) onderzoek.
Variaties in erfelijkheid
● Geslacht: onduidelijk antwoord
, ● Type delict: vermogensdelict en geweldsdelict ligt erfelijkheidscomponent hoger dan voor
andere delicten.
● Leeftijd: voor oudere personen is de erfelijkheidscomponent hoger dan bij kinderen en
crimineel gedrag, hoe ouder je wordt hoe hoger dat component lijkt te worden
● Criminele carrière: wanneer je begonnen bent en wanneer je stopt → het verloop van
crimineel gedrag maakt uit in erfelijkheidsschatting
Moleculair genetisch onderzoek
● Kijken naar een indirecte relatie tussen genen en gedrag
● Het in kaart brengen van (specifieke) genen
○ DNA afnemen van respondenten en onderzoek doen naar hun gedrag. Kijken naar
neurotransmitters en eiwitten waarvan ze weten dat het invloed kan hebben.
● Polymorphismen = variaties in genen
● Specifieke genen betrokken bij o.a. dopamine, serotonine, MAOA
○ Dopamine: reguleren emoties, voelen van stemming en motivatie. Tekort:
risicogedrag opzoeken om dat te boosten. Het gen wat hiermee te maken heeft kan
onderzocht worden.
○ Serotonine: gelukshormoon. Tekort: minder goed in staat om impulsiviteit in dwang
te houden.
○ MAOA: eiwit dat ervoor zorgt dat bepaalde reststoffen worden afgebroken. Als dat te
weinig gebeurt dan raakt je brein overprikkeld en kan je dus overgevoelig reageren →
risico voor crimineel gedrag.
Biologische Mechanismen
● Neurotransmitters: dopamine serotonine
● Hormonen: testosteron, cortisol
● Hersenstructuren: prefrontale cortex
Gen-omgevingsinteractie (GxE)
● Genen beïnvloeden gevoeligheid voor omgeving
● Bijvoorbeeld MAOA-gen + kindermishandeling → verhoogd risico antisociaal gedrag
Alleen bij interactie van gen + ervaring loopt dit zo
HC 1: Erfelijkheid
Je hoeft voor het boek niet de details van welke studies en welke auteurs te weten.
Nature vs Nurture
● Zijn het genen of opvoeding?
● 19e eeuw Lombroso: crimineel gedrag zit in de natuur van de mens, zit volledig in de
biologie. Het maakt niet uit wat de omgeving is. Criminelen hebben een andere schedelvorm
en bepaalde gelaatstrekken. Je hebt de kenmerken dus je bent crimineel.
● 20e eeuw Sociaal wetenschappelijke tegenreactie: het doet ertoe in wat voor omgeving
iemand zich bevindt → bepalend voor gedrag wat ze vertonen
● Huidige visie: integratie van nature en nurture, het is een samenspel van beide.
Basis concepten genetica
● DNA = genetisch materiaal → bepalend voor onze eigenschappen
● Gen = klein stukje van DNA dat codeert voor eigenschappen (middels eiwitten)
● Chromosoom = bundel DNA
● Genoom = totaalpakket van chromosomen
● Fenotype = observeerbare kenmerken van een persoon, hoe het genoom tot uiting komt
Erfelijkheidswetten Mendel
1. Dominant vs recessief allel (geno- vs fenotype)
○ Alleen het dominante allel komt tot uiting in het uiterlijk
2. Homozygoot vs heterozygoot
○ Bij het doorgeven van allellen, kan een individu 2 dezelfde allellen (homozygoot)
krijgen, of 2 verschillende (heterozygoot).
3. Erfelijke eigenschappen volgen voorspelbare patronen
○ Elke eigenschap wat een eigen gen heeft wordt onafhankelijk van elkaar over geërfd.
verschillende eigenschappen hebben eigen overdracht die eigen regels volgen → er
kan geen mix komen zodat dat gen verandert
● Meeste gedrag is polygenetisch
○ Het meeste gedrag komt niet voort uit 1 gen.
Wat is erfelijkheid?
● Genetische verschillen → gedragsverschillen
○ De mate waarin mensen gedragsmatig verschillen wordt bepaald door in hoeverre ze
genetisch van elkaar verschillen.
● Geen ‘crimineel gen’, maar genetische kwetsbaarheid
○ Ook omgeving heeft invloed of dat gedrag tot uiting komt. Dat je het verhoogde
risico hebt betekent niet dat je bepaald gedrag gaat vertonen. Veel gedrag loopt via
verschillende routes.
● Erfelijkheid = proportie variantie verklaard door genetische verschillen
● Genen beïnvloeden o.a. temperament, impulsiviteit, angstgevoeligheid
○ Verhoogde mate op bepaald gedrag waar erfelijkheid invloed op heeft. Genetische
kwetsbaarheid, maar geen absolute zekerheid dat bepaald gedrag vertoond zal
worden.
,Methodes om erfelijkheid te onderzoeken
● Tweelingenonderzoek
○ Vergelijken eeneiig met twee-eiige tweelingen.
● Adoptieonderzoek
○ Je vergelijkt kinderen met dezelfde ouders biologisch gezien die in verschillende
adoptiegezinnen terechtkomen of je vergelijkt meer het gedrag van biologische vs.
adoptieouders.
● Moleculair genetisch onderzoek
○ Je gaat naar specifieke genen op zoek die verband houden met specifiek gedrag.
Tweelingonderzoek: methode
● Eeneiige tweelingen (MZ) delen 100% van hun genen
● Twee-eiige tweelingen (DZ) delen 50% van hun genen
● Vergelijk gedragsovereenkomsten
○ Hoeveel verschil is er in het voorkomen van crimineel gedrag in eeneiige tweelingen
en twee-eiige → indien er verschil is kun je dus conclusies trekken afhankelijk van
erfelijkheid/genen.
→ Als gedrag (agressie) in beide tweelingen binnen één gezin voorkomt, kun je dan zeggen of het
aangeleerd of aangeboren is?
● Nee, want er spelen meer factoren mee naast genen.Met 1
tweelingpaar kun je geen conclusie trekken, je hebt meerdere paren
nodig die je met elkaar kan vergelijken. Als je dan kan zien dat
eeneiige tweelingen altijd sterk overeenkomen dan moet dat komen
door genetisch component, op die manier kun je het wel vaststellen.
○ MZ-correlaties 40-60% hoger dan DZ.
○ Erfelijkheidsschattingen antisociaal gedrag: 30-50%
○ Rest: gedeelde en unieke omgeving
Kritiek: Tweelingen kunnen meer hetzelfde behandelt worden, maar zelfs binnen het gezin kan
opvoeding anders ervaren worden → opvoedcontext verschilt individueel
Adoptieonderzoek
● Vergelijk biologische vs. adoptieve ouders
● Bevinding: verhoogd risico als biologische ouder crimineel gedrag vertoont, ondanks dat een
kind daar niet mee opgroeide.
● Interactie: kwaliteit adoptieomgeving beïnvloedt uitkomst
Meta Analyses
Een synthese van onderzoek waarbij de resultaten van meerdere, vergelijkbare studies samengenomen
ofwel gepooled worden. → Dit is een soort onderzoek naar onderzoek
● Bijvoorbeeld Walters (1992) erfelijkheid criminaliteit
○ Voor gezinsstudies ca. 4
○ Voor tweelingonderzoek ca. 35-45
○ Voor adoptiestudies ca. 15
● Conclusie: rol van genen, maar mate waarin varieert per (type) onderzoek.
Variaties in erfelijkheid
● Geslacht: onduidelijk antwoord
, ● Type delict: vermogensdelict en geweldsdelict ligt erfelijkheidscomponent hoger dan voor
andere delicten.
● Leeftijd: voor oudere personen is de erfelijkheidscomponent hoger dan bij kinderen en
crimineel gedrag, hoe ouder je wordt hoe hoger dat component lijkt te worden
● Criminele carrière: wanneer je begonnen bent en wanneer je stopt → het verloop van
crimineel gedrag maakt uit in erfelijkheidsschatting
Moleculair genetisch onderzoek
● Kijken naar een indirecte relatie tussen genen en gedrag
● Het in kaart brengen van (specifieke) genen
○ DNA afnemen van respondenten en onderzoek doen naar hun gedrag. Kijken naar
neurotransmitters en eiwitten waarvan ze weten dat het invloed kan hebben.
● Polymorphismen = variaties in genen
● Specifieke genen betrokken bij o.a. dopamine, serotonine, MAOA
○ Dopamine: reguleren emoties, voelen van stemming en motivatie. Tekort:
risicogedrag opzoeken om dat te boosten. Het gen wat hiermee te maken heeft kan
onderzocht worden.
○ Serotonine: gelukshormoon. Tekort: minder goed in staat om impulsiviteit in dwang
te houden.
○ MAOA: eiwit dat ervoor zorgt dat bepaalde reststoffen worden afgebroken. Als dat te
weinig gebeurt dan raakt je brein overprikkeld en kan je dus overgevoelig reageren →
risico voor crimineel gedrag.
Biologische Mechanismen
● Neurotransmitters: dopamine serotonine
● Hormonen: testosteron, cortisol
● Hersenstructuren: prefrontale cortex
Gen-omgevingsinteractie (GxE)
● Genen beïnvloeden gevoeligheid voor omgeving
● Bijvoorbeeld MAOA-gen + kindermishandeling → verhoogd risico antisociaal gedrag
Alleen bij interactie van gen + ervaring loopt dit zo