Didactiek Nederlands: Schrijven
1. Wat is schrijven?
= Een productieve vaardigheid net als spreken.
Toch veel verschillen
o Ideeën gestructureerd op papier krijgen
o Onmiddellijke feedback ontbreekt.
o Geen non-verbale feedback
o Blijvend van aard
Verschillende functies van schrijven:
1. De communicatieve functie: Je geeft een concrete boodschap aan
iemand anders.
2. De expressieve functie: Je gevoelens en gedachten uiten op
papier.
3. De conceptualiserende functie: Ideeën ordenen.
4. De sociale functie: Hoe je schrijft, bepaalt tot welke groep je
behoort.
Uitgaande van die verschillende functies kunnen schrijfproducten
sterk uiteenlopende vormen aannemen.
1
, 1.1. De schrijver
Het schrijfproces wordt beïnvloed door de schrijver.
o Wat weet hij al over het onderwerp?
o Is hij geïnteresseerd in het thema?
o Heeft hij een grote woordenschat?
o Kan hij zich vlot uitdrukken?
o Is hij gemotiveerd om te beginnen schrijven?
1.2. De socioculturele context
Is er een rijke geletterde omgeving thuis en op school?
Zien ze anderen regelmatig schrijven?
Is er veel schrijfmateriaal voorhanden?
Zijn er veel boeken of ander tekstmateriaal in hun omgeving?
Worden ze geprikkeld om zelf te schrijven?
Krijgen ze daarvoor voldoende tijd?
1.3. De tekst
Belangrijk:
Korte, eenvoudige of informele tekst op papier te zetten.
De tekstsoort volgens voorkennis van leerlingen.
De tekststructuren
1.4. De denkactiviteiten bij het schrijven
Schrijver moet steeds lezers en zijn schrijfdoel in het achterhoofd
houden.
Moet denken aan:
Taalkennis
Schrijfstrategieën
Waarom hij schrijft en voor wie
2
, 2. Waarom inzetten op schrijven?
Leerlingen moeten het verschil weten tussen formeel en informeel
taalgebruik.
Een schrijfproduct = een visitekaartje
o Wekken een bepaalde indruk op over de schrijver.
Door veel te lezen schrijf je beter.
Schrijven
= De meest synthetiserende competentie
Het is een samenspel van alle vaardigheden en kennis die een
taalleerder beheerst.
3
1. Wat is schrijven?
= Een productieve vaardigheid net als spreken.
Toch veel verschillen
o Ideeën gestructureerd op papier krijgen
o Onmiddellijke feedback ontbreekt.
o Geen non-verbale feedback
o Blijvend van aard
Verschillende functies van schrijven:
1. De communicatieve functie: Je geeft een concrete boodschap aan
iemand anders.
2. De expressieve functie: Je gevoelens en gedachten uiten op
papier.
3. De conceptualiserende functie: Ideeën ordenen.
4. De sociale functie: Hoe je schrijft, bepaalt tot welke groep je
behoort.
Uitgaande van die verschillende functies kunnen schrijfproducten
sterk uiteenlopende vormen aannemen.
1
, 1.1. De schrijver
Het schrijfproces wordt beïnvloed door de schrijver.
o Wat weet hij al over het onderwerp?
o Is hij geïnteresseerd in het thema?
o Heeft hij een grote woordenschat?
o Kan hij zich vlot uitdrukken?
o Is hij gemotiveerd om te beginnen schrijven?
1.2. De socioculturele context
Is er een rijke geletterde omgeving thuis en op school?
Zien ze anderen regelmatig schrijven?
Is er veel schrijfmateriaal voorhanden?
Zijn er veel boeken of ander tekstmateriaal in hun omgeving?
Worden ze geprikkeld om zelf te schrijven?
Krijgen ze daarvoor voldoende tijd?
1.3. De tekst
Belangrijk:
Korte, eenvoudige of informele tekst op papier te zetten.
De tekstsoort volgens voorkennis van leerlingen.
De tekststructuren
1.4. De denkactiviteiten bij het schrijven
Schrijver moet steeds lezers en zijn schrijfdoel in het achterhoofd
houden.
Moet denken aan:
Taalkennis
Schrijfstrategieën
Waarom hij schrijft en voor wie
2
, 2. Waarom inzetten op schrijven?
Leerlingen moeten het verschil weten tussen formeel en informeel
taalgebruik.
Een schrijfproduct = een visitekaartje
o Wekken een bepaalde indruk op over de schrijver.
Door veel te lezen schrijf je beter.
Schrijven
= De meest synthetiserende competentie
Het is een samenspel van alle vaardigheden en kennis die een
taalleerder beheerst.
3