KLINISCHE PSYCHOLOGIE 1B: PSYCHOPATHOLOGIE
Stoornissen: geen abnormaal vs. normaal, maar een geleidelijke dimensionele
overgang.
H11: Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen
Neurodiversiteit: het op een andere manier verwerken van informatie en
communiceren.
Dubbele-empathie-theorie: wederzijds moeilijk in elkaar kunnen verplaatsen.
Autismespectrumstoornis (ASS)
- Klinisch beeld ASS
Neurobiologische ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door:
- Tekortkomingen (deficiënties) in de sociale communicatie en in de sociale
interactie en door beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of
activiteiten.
Vaststellen d.m.v. 2 domeinen:
1. Deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie:
- Deficiënties in de sociale wederkerigheid (vermogen om contact te leggen en
gedachtes en gevoelens te delen).
- Deficiënties in de non-verbale communicatie
- Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
(beperking afstemmen gedrag in sociale situaties).
2. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten:
- Stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak: functionele bewegingen en
gewoonten.
- Moeite met veranderingen, routines en rituelen: hardnekkig vasthouden aan
hetzelfde en een inflexibele hechting aan bepaalde routines en rituelen.
- Beperkte, gefixeerde interesses: intens bezighouden met specifieke dingen.
- Hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels: moeite met het aanvoelen
van grenzen).
Vaststellen mogelijk wanneer de sociale eisen de begrensde vermogens overstijgen.
Ook worden de symptomen niet beter verklaard door een intellectuele
ontwikkelingsstoornis.
- Epidemiologie
Jaren 80’ voor het eerst erkend als zelfstandige diagnose en opgenomen in de DSM3.
Prevalentie: 1 à 2%, mogelijk door een betere bewust wording, diagnose PDD-NOS
in de DSM4 (mildere problematiek), of het pas later tot uiting komen van de stoornis
waardoor deze mensen eerder gemist zijn. Verwachting is dat de prevalentie zal
dalen, omdat enkel ASS nu is opgenomen.
Mensen met ASS ontwikkelen meer lichamelijke- en psychische klachten en andere
aandoeningen.
De lijdensdruk en het functioneringsniveau hangt sterk af van de desbetreffende
levensfase.
- Risicofactoren
ASS is voor 83% erfelijk bepaald en voor 17% gerelateerd aan omgevingsfactoren.
Bij 10/15% hangt ASS samen met een genetische stoornis (bijv. fragiele X-syndroom).
1
,Omgevingsfactoren die tot ASS kunnen leiden komen voor- en tijdens de
zwangerschap.
Beschermende factor: gebruik van foliumzuur (3 maanden pré conceptie tot 1 maand
zwangerschap).
- Invloed cultuur en genderverschillen
ASS wordt vaker vastgesteld in welgestelde landen. Belangrijk voor vaststellen niet-
Nederlanders: de heteroanamnese (gesprek met een belangrijke ander van dezelfde
cultuur).
ASS komt vaker voor bij jongens en mannen (verhouding ca. 3 op 1). Vrouwen
kunnen makkelijker hun autistische gedragingen maskeren of camoufleren (bijv.
leren oogcontact te maken). Door het camoufleren is het ontdekken van de eigen
identiteit moeilijker.
ASS komt vaker voor bij transgendermensen dan bij cisgendermensen.
- Comorbiditeit en diagnostiek
ASS gaat vaak samen met: OCD, sociale angststoornis, ADHD en een depressieve
stoornis.
Ook psychosespectrumstoornis en persoonlijkheidsstoornissen komen regelmatig
voor.
Afhankelijk van leeftijd, intelligentieniveau en geslacht.
Belangrijk om dit vast te stellen i.v.m. het risico op onder- of overbehandeling.
Diagnostiek vindt plaats op basis van de anamnese, heteroanamnese en het doen
van observaties.
Neuropsychologisch onderzoek kan een inschatting geven van iemand zijn sterke- of
zwakke kanten ( handelingsgerichte diagnostiek).
- Behandeling
- Psycho-educatie bij volwassenen met een normale tot hoge intelligentie (met
als doel acceptatie en inzicht).
- Praktische begeleiding (levensloopbegeleiding: wat iemand leert in de
behandeling toepassen in de thuissituatie – generalisatie. Begeleiding wordt
vaak een leven lang op- en afgeschaald.
- ACT (acceptance and commitment therapy), dierondersteunende therapie en
muziektherapie voor veelal kinderen.
- Mindfulness-based stress reduction en CGT voor normaal tot hoogbegaafde
volwassenen.
- Medicatie: een lage dosering antipsychoticum voor de prikkelgevoeligheid
(matig onderzocht).
Aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
- Klinisch beeld ADHD
Externaliserende psychische stoornis (naar-buiten gerichte stoornis),
gekenmerkt door onoplettendheid (gebrek aan concentratie), impulsiviteit
(overhaast gedrag) en hyperactiviteit (overmatige en ongepaste motorische
activiteit.
Drie subtypes: overwegend onoplettend, overwegend hyperactief-impulsief of een
combinatie.
Van de kenmerken is het belangrijk dat sommigen al voor het 12 de jr. aanwezig waren
en op verschillende terreinen (onoplettend en hyperactief/impulsief) terugkomen. Bij
2
,volwassenen min. 5 en bij kinderen min. 6 aanwezige symptomen voor minimaal de
afgelopen 6 maanden.
- Epidemiologie
Ca. de helft van de kinderen behoudt hun diagnose in de volwassenheid. Bij
volwassenen zo’n 2,8%. Prevalentie neemt dus af met het toenemen van de leeftijd.
Belangrijkste voorspeller voor ADHD in de volwassenheid, is de ernst van de
symptomen in de kindertijd. Voortduren is het sterkst voor het onoplettende- en het
gecombineerde subtype.
- Risicofactoren
ADHD is een multifactoriële psychiatrische stoornis samenspel tussen erfelijke- en
omgevingsfactoren en neurobiologische ontregeling.
Erfelijkheid is 72% (geen specifiek ADHD-gen, maar complexe interactie tussen
verschillende genen erfelijke bijdrage is polygenetisch).
Omgevingsfactoren: Blootstelling aan giftige stoffen, tekort aan voedingsstoffen (lage
Vit.D tijdens de zwangerschap), zwangerschapscomplicaties en negatieve ervaringen.
Neurobiologisch: diverse subcorticale hersengebieden (amygdala, hippocampus) zijn
kleiner bij mensen met ADHD. Er is een verminderde mate aan vigilantie
(waakzaamheid) en inhibitiecontrole (impulsonderdrukking).
MODELLEN
Vijf verklaringsmodellen
1. Executief verklaringsmodel: symptomen ADHD komen volledig voort uit
een verstoord executief functioneren (hogere-orde cognitieve processen).
2. Toestandsreguleringsmodel: moeite om hun energetische toestand aan te
passen aan de omgeving.
3. Delay-aversion-model: een primair tekort in het waarderen van toekomstige
beloningen (moeite met uitstel).
4. Dual-pathway-model: samenspel gebrekkige inhibitiecontrole en moeite
met uitstel.
5. Dynamische ontwikkelingstheorie: kortere gevoeligheid voor
bekrachtiging en minder gevoelig voor uitdovingsprocessen.
- Invloed van cultuur en genderverschillen
Culturen kunnen verschillen in acceptatie van hyperactiviteit, ook zouden kenmerken
van ADHD binnen culturen anders geuit kunnen worden. ADHD wordt vaker
vastgesteld in het Westen.
In de kindertijd 2 op 1 (jongens – meisjes), in de volwassenheid 1,6 op 1 (man –
vrouw).
Onoplettendheid uit zich meer bij vrouwen, hyperactiviteit/impulsiviteit uit zich meer
bij mannen. Hierom wordt ADHD bij vrouwen sneller over het hoofd gezien.
- Comorbiditeit en diagnostiek
ADHD gaat vaak samen met: ASS, depressie, bipolaire stoornis, angststoornissen,
oppositioneel opstandige gedragsstoornis, eetstoornissen en middelenmisbruik, een
verhoogde kans op problemen met emotie-regulatie en obesitas.
3
, Van belang om te beseffen dat symptomen ADHD kunnen voorkomen bij alle andere
psychische stoornissen, evenals bij een stressvolle levensstijl of slaapgebrek.
Voor de diagnostiek is van belang: Alertheid op de mogelijkheid van een andere
diagnose, instrumentkeuze (niet enkel zelfrapportage), afnemen van een
heteroanamnese.
Vaststellen voor 12 jr.: objectieve rapportages en schoolrapporten.
- Behandeling
- Psycho-educatie en praktische adviezen.
- Medicamenteuze behandeling (stimulantia – verhoging catecholaminen in
synapsspleet, zodat deze langer hun werking uit kunnen voeren).
- Vaardigheidstraining en CGT.
- Meditatietherapie (weinig wetenschappelijk ondersteunt).
H12: Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen
- Klinisch beeld
Psychose kent een grote variatie aan verschijningsvermogen op een continuüm van
psychoseachtige ervaringen naar milde, enkelvoudige symptomen naar ernstige en
complexe psychotische beelden.
Spreken van een psychose: disfunctionele betekenisgeving en gedragingen,
waardoor een persoon gaat lijden onder de psychoseachtige ervaringen.
- Symptomen psychose
Transdiagnostisch verschijnsel: de symptomen komen voor bij meerdere
diagnostische groepen.
Positieve symptomen (verschijnen):
- Wanen: vaststaande overtuigingen die niet veranderen, ook al is er duidelijk
tegenstrijdig bewijsmateriaal (vaak betrekking op de persoon zelf).
Van opvatting naar waan: Mate van overtuiging, preoccupatie (hoe veel tijd),
lijdensdruk, impact van de opvatting op emotie en gedrag, alleen staan in de
opvatting, voor anderen onlogisch en niet openstaan voor tegenstrijdige feiten.
Wanen belemmeren het functioneren op: emotioneel gebied, op gedrag en op
sociaal-maatschappelijk gebied. Veel wannen gaan gepaard met vermijdings- en
veiligheidsgedrag (houden de waan in stand).
Onmogelijke wanen = bizarre wanen. Meest voorkomende waan is de
achtervolgingswaan.
Wanen komen voor in:
- Waanachtige overtuigingen (ideaties): voorstadium van de waan (nog een
twijfelachtige houding).
- Overwaardige ideeën: hardnekkige, vrijwillige en met grote overtuiging
aangehangen opvattingen, hangen vaak samen met belangrijke waarden.
- Obsessies: hardnekkige, onvrijwillige gedachten en beelden (zet aan tot
compulsies).
- Hallucinaties: zintuigelijke waarnemingen, zonder corresponderende externe
bron (mogelijk voor alle zintuigen. De meest voorkomende is de auditieve
hallucinatie (stemmen horen).
4
Stoornissen: geen abnormaal vs. normaal, maar een geleidelijke dimensionele
overgang.
H11: Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen
Neurodiversiteit: het op een andere manier verwerken van informatie en
communiceren.
Dubbele-empathie-theorie: wederzijds moeilijk in elkaar kunnen verplaatsen.
Autismespectrumstoornis (ASS)
- Klinisch beeld ASS
Neurobiologische ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door:
- Tekortkomingen (deficiënties) in de sociale communicatie en in de sociale
interactie en door beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of
activiteiten.
Vaststellen d.m.v. 2 domeinen:
1. Deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie:
- Deficiënties in de sociale wederkerigheid (vermogen om contact te leggen en
gedachtes en gevoelens te delen).
- Deficiënties in de non-verbale communicatie
- Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties
(beperking afstemmen gedrag in sociale situaties).
2. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten:
- Stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak: functionele bewegingen en
gewoonten.
- Moeite met veranderingen, routines en rituelen: hardnekkig vasthouden aan
hetzelfde en een inflexibele hechting aan bepaalde routines en rituelen.
- Beperkte, gefixeerde interesses: intens bezighouden met specifieke dingen.
- Hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels: moeite met het aanvoelen
van grenzen).
Vaststellen mogelijk wanneer de sociale eisen de begrensde vermogens overstijgen.
Ook worden de symptomen niet beter verklaard door een intellectuele
ontwikkelingsstoornis.
- Epidemiologie
Jaren 80’ voor het eerst erkend als zelfstandige diagnose en opgenomen in de DSM3.
Prevalentie: 1 à 2%, mogelijk door een betere bewust wording, diagnose PDD-NOS
in de DSM4 (mildere problematiek), of het pas later tot uiting komen van de stoornis
waardoor deze mensen eerder gemist zijn. Verwachting is dat de prevalentie zal
dalen, omdat enkel ASS nu is opgenomen.
Mensen met ASS ontwikkelen meer lichamelijke- en psychische klachten en andere
aandoeningen.
De lijdensdruk en het functioneringsniveau hangt sterk af van de desbetreffende
levensfase.
- Risicofactoren
ASS is voor 83% erfelijk bepaald en voor 17% gerelateerd aan omgevingsfactoren.
Bij 10/15% hangt ASS samen met een genetische stoornis (bijv. fragiele X-syndroom).
1
,Omgevingsfactoren die tot ASS kunnen leiden komen voor- en tijdens de
zwangerschap.
Beschermende factor: gebruik van foliumzuur (3 maanden pré conceptie tot 1 maand
zwangerschap).
- Invloed cultuur en genderverschillen
ASS wordt vaker vastgesteld in welgestelde landen. Belangrijk voor vaststellen niet-
Nederlanders: de heteroanamnese (gesprek met een belangrijke ander van dezelfde
cultuur).
ASS komt vaker voor bij jongens en mannen (verhouding ca. 3 op 1). Vrouwen
kunnen makkelijker hun autistische gedragingen maskeren of camoufleren (bijv.
leren oogcontact te maken). Door het camoufleren is het ontdekken van de eigen
identiteit moeilijker.
ASS komt vaker voor bij transgendermensen dan bij cisgendermensen.
- Comorbiditeit en diagnostiek
ASS gaat vaak samen met: OCD, sociale angststoornis, ADHD en een depressieve
stoornis.
Ook psychosespectrumstoornis en persoonlijkheidsstoornissen komen regelmatig
voor.
Afhankelijk van leeftijd, intelligentieniveau en geslacht.
Belangrijk om dit vast te stellen i.v.m. het risico op onder- of overbehandeling.
Diagnostiek vindt plaats op basis van de anamnese, heteroanamnese en het doen
van observaties.
Neuropsychologisch onderzoek kan een inschatting geven van iemand zijn sterke- of
zwakke kanten ( handelingsgerichte diagnostiek).
- Behandeling
- Psycho-educatie bij volwassenen met een normale tot hoge intelligentie (met
als doel acceptatie en inzicht).
- Praktische begeleiding (levensloopbegeleiding: wat iemand leert in de
behandeling toepassen in de thuissituatie – generalisatie. Begeleiding wordt
vaak een leven lang op- en afgeschaald.
- ACT (acceptance and commitment therapy), dierondersteunende therapie en
muziektherapie voor veelal kinderen.
- Mindfulness-based stress reduction en CGT voor normaal tot hoogbegaafde
volwassenen.
- Medicatie: een lage dosering antipsychoticum voor de prikkelgevoeligheid
(matig onderzocht).
Aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
- Klinisch beeld ADHD
Externaliserende psychische stoornis (naar-buiten gerichte stoornis),
gekenmerkt door onoplettendheid (gebrek aan concentratie), impulsiviteit
(overhaast gedrag) en hyperactiviteit (overmatige en ongepaste motorische
activiteit.
Drie subtypes: overwegend onoplettend, overwegend hyperactief-impulsief of een
combinatie.
Van de kenmerken is het belangrijk dat sommigen al voor het 12 de jr. aanwezig waren
en op verschillende terreinen (onoplettend en hyperactief/impulsief) terugkomen. Bij
2
,volwassenen min. 5 en bij kinderen min. 6 aanwezige symptomen voor minimaal de
afgelopen 6 maanden.
- Epidemiologie
Ca. de helft van de kinderen behoudt hun diagnose in de volwassenheid. Bij
volwassenen zo’n 2,8%. Prevalentie neemt dus af met het toenemen van de leeftijd.
Belangrijkste voorspeller voor ADHD in de volwassenheid, is de ernst van de
symptomen in de kindertijd. Voortduren is het sterkst voor het onoplettende- en het
gecombineerde subtype.
- Risicofactoren
ADHD is een multifactoriële psychiatrische stoornis samenspel tussen erfelijke- en
omgevingsfactoren en neurobiologische ontregeling.
Erfelijkheid is 72% (geen specifiek ADHD-gen, maar complexe interactie tussen
verschillende genen erfelijke bijdrage is polygenetisch).
Omgevingsfactoren: Blootstelling aan giftige stoffen, tekort aan voedingsstoffen (lage
Vit.D tijdens de zwangerschap), zwangerschapscomplicaties en negatieve ervaringen.
Neurobiologisch: diverse subcorticale hersengebieden (amygdala, hippocampus) zijn
kleiner bij mensen met ADHD. Er is een verminderde mate aan vigilantie
(waakzaamheid) en inhibitiecontrole (impulsonderdrukking).
MODELLEN
Vijf verklaringsmodellen
1. Executief verklaringsmodel: symptomen ADHD komen volledig voort uit
een verstoord executief functioneren (hogere-orde cognitieve processen).
2. Toestandsreguleringsmodel: moeite om hun energetische toestand aan te
passen aan de omgeving.
3. Delay-aversion-model: een primair tekort in het waarderen van toekomstige
beloningen (moeite met uitstel).
4. Dual-pathway-model: samenspel gebrekkige inhibitiecontrole en moeite
met uitstel.
5. Dynamische ontwikkelingstheorie: kortere gevoeligheid voor
bekrachtiging en minder gevoelig voor uitdovingsprocessen.
- Invloed van cultuur en genderverschillen
Culturen kunnen verschillen in acceptatie van hyperactiviteit, ook zouden kenmerken
van ADHD binnen culturen anders geuit kunnen worden. ADHD wordt vaker
vastgesteld in het Westen.
In de kindertijd 2 op 1 (jongens – meisjes), in de volwassenheid 1,6 op 1 (man –
vrouw).
Onoplettendheid uit zich meer bij vrouwen, hyperactiviteit/impulsiviteit uit zich meer
bij mannen. Hierom wordt ADHD bij vrouwen sneller over het hoofd gezien.
- Comorbiditeit en diagnostiek
ADHD gaat vaak samen met: ASS, depressie, bipolaire stoornis, angststoornissen,
oppositioneel opstandige gedragsstoornis, eetstoornissen en middelenmisbruik, een
verhoogde kans op problemen met emotie-regulatie en obesitas.
3
, Van belang om te beseffen dat symptomen ADHD kunnen voorkomen bij alle andere
psychische stoornissen, evenals bij een stressvolle levensstijl of slaapgebrek.
Voor de diagnostiek is van belang: Alertheid op de mogelijkheid van een andere
diagnose, instrumentkeuze (niet enkel zelfrapportage), afnemen van een
heteroanamnese.
Vaststellen voor 12 jr.: objectieve rapportages en schoolrapporten.
- Behandeling
- Psycho-educatie en praktische adviezen.
- Medicamenteuze behandeling (stimulantia – verhoging catecholaminen in
synapsspleet, zodat deze langer hun werking uit kunnen voeren).
- Vaardigheidstraining en CGT.
- Meditatietherapie (weinig wetenschappelijk ondersteunt).
H12: Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen
- Klinisch beeld
Psychose kent een grote variatie aan verschijningsvermogen op een continuüm van
psychoseachtige ervaringen naar milde, enkelvoudige symptomen naar ernstige en
complexe psychotische beelden.
Spreken van een psychose: disfunctionele betekenisgeving en gedragingen,
waardoor een persoon gaat lijden onder de psychoseachtige ervaringen.
- Symptomen psychose
Transdiagnostisch verschijnsel: de symptomen komen voor bij meerdere
diagnostische groepen.
Positieve symptomen (verschijnen):
- Wanen: vaststaande overtuigingen die niet veranderen, ook al is er duidelijk
tegenstrijdig bewijsmateriaal (vaak betrekking op de persoon zelf).
Van opvatting naar waan: Mate van overtuiging, preoccupatie (hoe veel tijd),
lijdensdruk, impact van de opvatting op emotie en gedrag, alleen staan in de
opvatting, voor anderen onlogisch en niet openstaan voor tegenstrijdige feiten.
Wanen belemmeren het functioneren op: emotioneel gebied, op gedrag en op
sociaal-maatschappelijk gebied. Veel wannen gaan gepaard met vermijdings- en
veiligheidsgedrag (houden de waan in stand).
Onmogelijke wanen = bizarre wanen. Meest voorkomende waan is de
achtervolgingswaan.
Wanen komen voor in:
- Waanachtige overtuigingen (ideaties): voorstadium van de waan (nog een
twijfelachtige houding).
- Overwaardige ideeën: hardnekkige, vrijwillige en met grote overtuiging
aangehangen opvattingen, hangen vaak samen met belangrijke waarden.
- Obsessies: hardnekkige, onvrijwillige gedachten en beelden (zet aan tot
compulsies).
- Hallucinaties: zintuigelijke waarnemingen, zonder corresponderende externe
bron (mogelijk voor alle zintuigen. De meest voorkomende is de auditieve
hallucinatie (stemmen horen).
4