11.1 Algemeen
In het Nederlandse staatsrecht worden de fundamentele rechten en
vrijheden meestal aangeduid als grondrechten. Vooral de klassieke
grondrechten spelen een belangrijke rol: zij beschermen burgers tegen te
vergaand optreden van de overheid. Naast deze klassieke, ook wel
vrijheidsrechten genoemd, bestaan de sociale grondrechten, die de
overheid juist verplichten om actief bepaalde voorzieningen en
omstandigheden te creëren.
Grondrechten komen uit verschillende juridische bronnen. Allereerst bevat
hoofdstuk 1 van de Grondwet zowel klassieke als sociale grondrechten, en
elders vinden we nog enkele bijzondere bepalingen, zoals het verbod op
de doodstraf. Daarnaast spelen EU-recht en het EU-Handvest van de
grondrechten een grote rol, vooral wanneer lidstaten Unierecht uitvoeren.
Ook verschillende internationale verdragen, zoals het EVRM en het IVBPR,
vormen een belangrijke bron; hun bepalingen zijn vaak rechtstreeks
toepasbaar door de rechter. Sommige andere verdragen bevatten vooral
sociale rechten, zoals het ICESCR of het Europees Sociaal Handvest.
In principe geldt: het recht dat de burger meest beschermt – nationaal of
internationaal – krijgt voorrang.
11.2 Klassieke grondrechten in de Grondwet
De klassieke grondrechten van Nederland staan vooral in artikelen 1–17
Grondwet. Deze kunnen worden besproken aan de hand van enkele
thema’s.
a. Wie kunnen de grondrechten inroepen?
In principe kan iedere individuele persoon een beroep doen op de
klassieke grondrechten, ongeacht leeftijd, nationaliteit of verblijfplaats.
Soms gelden uitzonderingen, bijvoorbeeld voor kiesrecht of bepaalde
rechten die enkel voor Nederlanders zijn.
Ook rechtspersonen en groepen kunnen grondrechten inroepen,
afhankelijk van de aard van het recht. De overheid zelf kan dat doorgaans
niet, omdat grondrechten er juist zijn om burgers tegen de overheid te
beschermen. Zo oordeelde de Hoge Raad ooit dat een gemeente geen
beroep kan doen op het recht op een eerlijk proces.
Daarnaast bestaan er grondrechten die logisch gezien nooit op de
overheid van toepassing kunnen zijn, zoals vrijheid van godsdienst of
vrijheid van persoon.
b. In welke relaties gelden de grondrechten?
, Traditioneel gelden grondrechten vooral in de verticale verhouding tussen
burger en overheid. Dat geldt voor alle rollen van de overheid: als
wetgever, bestuur of zelfs als privaatrechtelijke partij. Zo moet een
gemeente die een zaal verhuurt nog steeds de vrijheid van meningsuiting
respecteren.
Voor personen in een bijzondere rechtspositie – zoals ambtenaren,
militairen en gedetineerden – gelden de grondrechten eveneens, maar
kunnen beperkingen strenger zijn, bijvoorbeeld voor dienstbelangen of
veiligheid in detentie.
Naast verticale werking wordt soms gesproken over horizontale werking:
de gelding tussen burgers onderling. Dit is echter minder direct. In de
praktijk gebruikt de rechter grondrechten vooral indirect, bijvoorbeeld bij
de beoordeling van redelijkheid en billijkheid. Zo werd een werknemer
toegestaan om voor een religieus feest (Suikerfeest) een snipperdag op te
nemen, tenzij dat de bedrijfsvoering ernstig zou schaden.
Wanneer grondrechten van twee burgers botsen, moet de rechter
belangen afwegen; er is geen rangorde tussen de grondrechten.
c. Grondrechten in verticale relaties
In de verhouding tussen burger en overheid staat centraal welke
verplichtingen de overheid heeft. Klassieke grondrechten zijn in de kern
onthoudingsplichten: de overheid moet zich niet bemoeien met bepaalde
vrijheden, tenzij een beperking is toegestaan.
Om te bepalen of iets een beperking vormt, bekijkt de rechter eerst de
reikwijdte van het grondrecht. Niet alles wat iemand zelf als onderdeel van
zijn geloof of vrijheid ziet, valt daar automatisch onder. Zo moest een
gereformeerde predikant toch AOW-premies betalen; de wet had een
algemene verplichting die niet in strijd was met de essentie van
godsdienstvrijheid. Eveneens werd het pastafarisme niet erkend als
godsdienst, omdat het niet voldeed aan de criteria van ernst en
samenhang.
Pas wanneer vaststaat dat een handeling binnen de reikwijdte valt, kan
worden beoordeeld of er sprake is van een toegestane beperking.
d. De beperkingssystematiek
Beperkingen van grondrechten kunnen bewust zijn (bijzondere
beperkingen) of onbedoeld (algemene beperkingen). Een verkeersregel die
snelwegen afsluit voor voetgangers beperkt onbedoeld het recht om te
betogen, maar was niet opgesteld met dat doel.
In het Nederlandse staatsrecht worden de fundamentele rechten en
vrijheden meestal aangeduid als grondrechten. Vooral de klassieke
grondrechten spelen een belangrijke rol: zij beschermen burgers tegen te
vergaand optreden van de overheid. Naast deze klassieke, ook wel
vrijheidsrechten genoemd, bestaan de sociale grondrechten, die de
overheid juist verplichten om actief bepaalde voorzieningen en
omstandigheden te creëren.
Grondrechten komen uit verschillende juridische bronnen. Allereerst bevat
hoofdstuk 1 van de Grondwet zowel klassieke als sociale grondrechten, en
elders vinden we nog enkele bijzondere bepalingen, zoals het verbod op
de doodstraf. Daarnaast spelen EU-recht en het EU-Handvest van de
grondrechten een grote rol, vooral wanneer lidstaten Unierecht uitvoeren.
Ook verschillende internationale verdragen, zoals het EVRM en het IVBPR,
vormen een belangrijke bron; hun bepalingen zijn vaak rechtstreeks
toepasbaar door de rechter. Sommige andere verdragen bevatten vooral
sociale rechten, zoals het ICESCR of het Europees Sociaal Handvest.
In principe geldt: het recht dat de burger meest beschermt – nationaal of
internationaal – krijgt voorrang.
11.2 Klassieke grondrechten in de Grondwet
De klassieke grondrechten van Nederland staan vooral in artikelen 1–17
Grondwet. Deze kunnen worden besproken aan de hand van enkele
thema’s.
a. Wie kunnen de grondrechten inroepen?
In principe kan iedere individuele persoon een beroep doen op de
klassieke grondrechten, ongeacht leeftijd, nationaliteit of verblijfplaats.
Soms gelden uitzonderingen, bijvoorbeeld voor kiesrecht of bepaalde
rechten die enkel voor Nederlanders zijn.
Ook rechtspersonen en groepen kunnen grondrechten inroepen,
afhankelijk van de aard van het recht. De overheid zelf kan dat doorgaans
niet, omdat grondrechten er juist zijn om burgers tegen de overheid te
beschermen. Zo oordeelde de Hoge Raad ooit dat een gemeente geen
beroep kan doen op het recht op een eerlijk proces.
Daarnaast bestaan er grondrechten die logisch gezien nooit op de
overheid van toepassing kunnen zijn, zoals vrijheid van godsdienst of
vrijheid van persoon.
b. In welke relaties gelden de grondrechten?
, Traditioneel gelden grondrechten vooral in de verticale verhouding tussen
burger en overheid. Dat geldt voor alle rollen van de overheid: als
wetgever, bestuur of zelfs als privaatrechtelijke partij. Zo moet een
gemeente die een zaal verhuurt nog steeds de vrijheid van meningsuiting
respecteren.
Voor personen in een bijzondere rechtspositie – zoals ambtenaren,
militairen en gedetineerden – gelden de grondrechten eveneens, maar
kunnen beperkingen strenger zijn, bijvoorbeeld voor dienstbelangen of
veiligheid in detentie.
Naast verticale werking wordt soms gesproken over horizontale werking:
de gelding tussen burgers onderling. Dit is echter minder direct. In de
praktijk gebruikt de rechter grondrechten vooral indirect, bijvoorbeeld bij
de beoordeling van redelijkheid en billijkheid. Zo werd een werknemer
toegestaan om voor een religieus feest (Suikerfeest) een snipperdag op te
nemen, tenzij dat de bedrijfsvoering ernstig zou schaden.
Wanneer grondrechten van twee burgers botsen, moet de rechter
belangen afwegen; er is geen rangorde tussen de grondrechten.
c. Grondrechten in verticale relaties
In de verhouding tussen burger en overheid staat centraal welke
verplichtingen de overheid heeft. Klassieke grondrechten zijn in de kern
onthoudingsplichten: de overheid moet zich niet bemoeien met bepaalde
vrijheden, tenzij een beperking is toegestaan.
Om te bepalen of iets een beperking vormt, bekijkt de rechter eerst de
reikwijdte van het grondrecht. Niet alles wat iemand zelf als onderdeel van
zijn geloof of vrijheid ziet, valt daar automatisch onder. Zo moest een
gereformeerde predikant toch AOW-premies betalen; de wet had een
algemene verplichting die niet in strijd was met de essentie van
godsdienstvrijheid. Eveneens werd het pastafarisme niet erkend als
godsdienst, omdat het niet voldeed aan de criteria van ernst en
samenhang.
Pas wanneer vaststaat dat een handeling binnen de reikwijdte valt, kan
worden beoordeeld of er sprake is van een toegestane beperking.
d. De beperkingssystematiek
Beperkingen van grondrechten kunnen bewust zijn (bijzondere
beperkingen) of onbedoeld (algemene beperkingen). Een verkeersregel die
snelwegen afsluit voor voetgangers beperkt onbedoeld het recht om te
betogen, maar was niet opgesteld met dat doel.