Leerpsychologie: ' Van Leertheorie Naar Onderwijspraktijk': zesde druk:
H1 (1.2.1 en 1.2.2 niet), H2, H3
Ontwikkelingspsychologie: 'Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs':
H3, H4, H5
Pedagogiek: 'Inleiding in de Pedagogiek':
H8, H9, H10
VAN LEERTHEORIE NAAR ONDERWIJSPRAKTIJK
HOOFDSTUK 1 – LEREN: EEN COMPLEX EN ONZICHTBAAR PROCES
Formeel leren:
- Doelgericht (intentioneel) en georganiseerd leren
- Wordt geïnitieerd door en vindt plaats binnen reguliere onderwijs-, trainings- of opleidingsinstituten
- Is gestructureerd door expliciete leerdoelen, beschikbare leertijd, didactische ondersteuning
- Voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen
- Dit leren leidt tot een officieel erkend certificaat of diploma met civiel effect
- Vanuit de leerling gezien is het intentioneel van aard
Informeel leren:
- Niet doelgericht
- Niet georganiseerd
- Kan altijd en overal plaatsvinden
- Treedt spontaan op als ‘bijproduct’ van niet activiteiten die niet op leren gericht zijn
- Is vrijwel altijd non-intentioneel van karakter
- Leidt niet tot certificering of officiële diplomering
Non-formeel leren:
- Doelgericht en georganiseerd leren
- Vindt veelal plaats buiten de reguliere onderwijs- of opleidingsinstellingen
- Sluit persé af met een bewijs van bekwaamheid of een erkend diploma met maatschappelijk effect
- Voorbeeld: bezoeken van congressen, volgen van cursussen of ondernemen van een studiereis
Tussen rijping en leren bestaat een duidelijke wisselwerking. Ook bestaan er gevoelige perioden: perioden
waarin de hersenen extra plastisch zijn onder invloed van de toename (overproductie) van grijze stof. Daarom
neemt iemand op zo’n moment gemakkelijker bepaalde informatie tot zich en is hij sterk ontvankelijk voor het
leren van specifieke vaardigheden of houdingen. Een voorbeeld hiervan is dat het aanleren van een nieuwe taal
op jonge leeftijd makkelijker gaat dan op oudere leeftijd.
Bij adolescenten treedt er een onbalans op tussen het emotionele- en het rationele regelsysteem in de
hersenen. Omdat het rationele controlesysteem in de prefrontale cortex pas na je twintigste volledig
functioneel wordt, raakt het emotionele systeem makkelijk oververhit.
1
, Voor behavioristisch georiënteerde leerpsychologen telt alleen het zichtbare leerresultaat oftewel het product
waartoe het leerproces heeft geleid. Over het leerproces zelf kan men slechts speculatieve uitspraken doen,
omdat het zich in onzichtbaar in ons hoofd afspeelt. Het leren voltrekt zich dus als het ware in een black box.
We zouden het leren een hypothetisch proces kunnen noemen, omdat leren iets is waartoe men concludeert
op grond van gedragingen, die men constateert.
De belangrijkste punten van de constructivistische visie kunnen we als volgt samenvatten:
- Leren is een (inter)actief proces, dat in toenemende mate onder eigen regie van de lerende
plaatsvindt. Externe sturing en monitoring van het leerproces, bijvoorbeeld door de leraar, maakt
tijdens de ontwikkeling van de lerende geleidelijk aan plaats voor interne- of zelfsturing.
- Leren is een proces van kennisconstructie en betekenisverlening.
- Leren bouwt voort op al aanwezige kennis.
- Leren is situatie- of context gebonden.
Een leeropvatting of leerconceptie is de manier waarop iemand naar leren kijkt. Het fungeert als een soort van
referentiekader van waaruit de lerende het leren interpreteert en op basis waarvan hij zijn leeractiviteiten
kiest. Zie hieronder.
Uit te voeren Interpretatie van Keuze van de
Leerconceptie leeractiviteiten Leerresultaat
leertaak de leertaak
De voorkeur van personen voor een bepaalde leerconceptie kan per situatie veranderen. Leerconcepties
kunnen ook samengaan.
Leerlingen met een beperkte leerconceptie vertonen ongericht leergedrag. Ze hebben een positieve houden
ten opzichte van de school en het leren en krijgen graag externe sturing.
Leerlingen met een functionele leerconceptie hebben een dubbele houding ten aanzien van de school en het
leren. Ze zijn resultaatgericht en zoeken bij samenwerking de steun van anderen. Ook prefereren ze externe
sturing.
Leerlingen met een ontwikkelingsgerichte leerconceptie lijken de elementen uit de beperkte en de functionele
leerconceptie te combineren. Hun leermotivatie ontlenen ze met name aan de inhoud van een leertaak en
voeren die het liefst individueel uit. Ze zijn beter dan de anderen in staat zelf sturing te geven aan hun
leerproces.
Vermunt onderscheidt op basis van zijn onderzoek (1992-1997) onder universitaire en hbo-studenten, vijf
leerconcepties:
1. De opnameconceptie. Opnemen van kant-en-klare informatie
2. De constructieconceptie. Verbinden van bestaande aan nieuwe kennis
3. De toepassingsconceptie. Het leren wordt als nuttig gezien, wanneer je er direct iets mee kunt doen
4. De stimuleringsconceptie. Leren moet worden gestimuleerd
5. De samenwerkingsconceptie. Samenwerken is een belangrijk aspect van het kunnen leren
2
, Overige algemene aspecten van het leren:
- Leren kent altijd inhoud. Deze leerinhoud kan bestaan uit informatie, vaardigheden, houdingen,
competenties, gevoelens, ervaringen en bewegingen.
- Het leren speelt zich altijd af in een bepaalde leeromgeving, situatie of context. De context is vooral
van belang bij de transfer van kennis en vaardigheden.
- Bij het leren is altijd een activiteit van de lerende zelf nodig. Leren kun je namelijk alleen zelf doen.
- Het resultaat van leeractiviteiten draagt een min of meer blijvend karakter en is op een later tijdstip
herhaalbaar of reproduceerbaar. Denk aan zwemmen en fietsen; je verleert het nooit.
- Leren en onderwijzen zijn activiteiten die aan elkaar gerelateerd zijn. Onderwijzen kan je omschrijven
als het verleiden tot leren en het vergemakkelijken van het proces. Maar, je kan wel onderwijzen
zonder dat er leren plaatsvindt en je kan ook leren zonder onderwezen te worden.
HOOFDSTUK 2 – LEERSOORTEN EN LEERSTIJLEN
Declaratieve kennis:
Kennis van verschijnselen (feiten), termen, begrippen, regels, principes, wetten, theorieën en dergelijke. Deze
kennis is in taal uitgedrukt, opgeslagen in ons langetermijngeheugen. Voorbeelden: weten wat een
zonsverduistering is, welke landen aan Nederland grenzen, hoe de stelling van Pythagoras werkt, etc.
Procedurele kennis:
Wordt in de gewone omgangstaal vaardigheid genoemd. Het omvat (mentale) handelingen of (cognitieve)
vaardigheden, die we volgens bepaalde regels moeten verrichten om het gewenste leerresultaat te bereiken.
Het heeft een operationeel karakter. De weergave neemt vaak de vorm aan van ‘’als… dan…’’ regels.
Er is een drietal basistypen van procedurele kennis te onderscheiden:
1. Algoritmes (vb. staartdeling uitvoeren of een alinea verplaatsen in Word)
2. Tactieken (vb. regels voor het kunnen lezen van een grafiek)
3. Strategieën (vb. algemene regels voor probleemaanpak)
Situationele kennis:
Dit is direct verbonden met een situatie of context, waarin bepaalde declaratieve en/of procedurele kennis
wordt toegepast. Situationele kennis is dus gebruikskennis. Voorbeelden zijn: weten of een zin goed loopt,
weten wat in bepaalde sociale situaties als normaal wordt beschouwd, etc.
Er is een verschil tussen vak- of domein specifieke kennis en ‘algemene’ kennis.
Er zijn vier hoofdvormen van leren te
onderscheiden:
- Cognitief leren
- Sociaal-affectief leren
- Psychomotorisch leren
- Competentieleren
De vier verschillende soorten van leren zijn
in veel leersituaties met elkaar verweven.
3