Diagnostiek
● Het door en door leren kennen van een situatie met als doel een beslissing te
kunnen nemen. Als je informatie verzamelt, moet dat natuurlijk wel kloppen om een
goede beslissing te kunnen nemen.
Psychodiagnostiek
● Onderzoek op het gebied van psychosociaal functioneren
● Met als doel een betrouwbare en valide beschrijving te krijgen van de psychosociale
werkelijkheid
→ Betrouwbaar = de score die je krijgt is daadwerkelijk een score over het gedrag en
niet beïnvloed door andere factoren
→ Valide = deze test zegt dat hij inteliggentie meet, is dat wel echt zo?
● Dit wil je weten voor mogelijke verklaringen voor problemen
● Uiteindelijk wil je je verklaring toetsen
Wetenschappelijke diagnostiek
● Diagnostiek is idealiter herhaalbaar.
● Diagnostiek nadert idealiter de werkelijkheid. Dus echt het gedrag en niet hoe moe
iemand was of hoeveel zin iemand erin had. Het moet over het specifieke gedrag
gaan en niet over een of andere motivationele factor.
Inter-rater betrouwbaarheid psychiatrische diagnose
→ 0-50% met niet gestandaardiseerde interviews en tests.
→ 60-70% met gestandaardiseerde interviews en tests.
Dus het gebruiken van gestandaardiseerde instrumenten is belangrijk om dezelfde conclusie
te trekken over iemands vaardigheden.
Wat maakt het zo moeilijk?
● Moeilijk, vaak complexe constructen. Er zijn veel verschillende meningen over dat
construct, daarom is het moeiljk om het op een consequente en snelle manier in
kaart te brengen.
● Beperkte tijd. Je kunt niet iemand de hele dag langs laten komen en je kunt een
kind van 6 bv. niet 4 uur lang taken laten zien.
● Confirmation bias. Jij krijgt nieuw bewijs, maar jij was er zo van overtuigd dat het
jongetje antisociaal gedrag liet zien, dat je alleen maar daar naar kijkt. Je kijkt alleen
maar naar de punten die jouw idee ondersteunen.
→ Neiging om nieuw bewijs te interpreteren als bevestiging van bestaande
overtuiging/theorie
● Beschikbaarheidsheuristiek. neiging om te focussen op alleen die symptomen die
verband houden met hoog prevalente aandoeningen. Een kind dat bv. onhandelbaar
is, dan denk je : dat zal ook wel ADHD zijn. Het is veel beschikbaar, komt vaak voor.
Je staat niet meer open voor andere problemen.
Een test is dus : wetenschappelijk verantwoorde, betrouwbare en objectieve informatie
omtrent diagnostisch beeld → beslissing
,Waarom neem je testen af? Doelen :
● Intelligentie
● Aanleg
● Prestatie
● Creativiteit
● Persoonlijkheid
● Interesse
● Gedrag
● Neuropsychologie / cognitie
Belangrijkste vaardigheid van een psycholoog :
1) Op de hoogte zijn van psychometrische waarde
2) Op ethische manier inzetten
Gevaren testgebruik
→ Tests spelen een steeds grotere rol in de maatschappij
● Mentale eigenschappen objectiveren
Let op de objectiviteit bij een test ; focus je niet op 1 ding op alleen die score, er is nog een
situatie omheen die alles beïnvloedt.
Definitie test
→ test = gestandaardiseerde procedure voor het nemen van een steekproef van gedrag,
beschreven in categorieën of scores.
Elke testscore bevat meetfouten…
Formule klassieke testtheorie
X = T+ e
Test score X = daadwerkelijke score T + meetfout e
Hoe komt dat?
● Veel psychologische / pedagogische concepten zijn niet perfect gedefinieerd. Wat is
nu precies het construct? Als het niet perfect gedefinieerd is krijg je vragen die niet
aansluiten
● Vragen worden verkeerd gelezen of geïnterpreteerd
● Sociaal wenselijk antwoorden / context
● Handleiding niet precies gevolgd.
Meetfout zo klein mogelijk houden → door te standaardiseren
Standaardisatie
1. Herhaalbaarheid : je zou steeds tot dezelfde scores moeten komen mits het te meten
construct gelijk blijft.
2. Volledigheid. Omdat je maar een beperkt aantal items van het gedrag neemt, moet je
wel zorgen dat je alle relevante stukken van het gedrag uitvraagt. Bv. bij depressie
zijn er 5 domeinen waar je iets over wil weten.
, 3. Scores. Constructen uitdrukken in getal.Je wil het getal betekenis geven. Dat kan op
2 manieren. De ruwe score kan je op 2 manieren refereren : 1) vergelijken met een
afkapwaarde : dus boven de 10 is een depressie, onder de 10 niet of 2) Vergelijking
met een normgroep.
4. ,,
5. Predictie-non-testgedrag. Test score voorspelt bepaald gedrag.--> heel belangrijk ;
validatie. Voorspelt het nu of iemand ook daadwerkelijk in het dagelijks leven een
ADHD-diagnose heeft, heeft iemand daadwerkelijk problemen op dat gebied?
COTAN voor vragenlijsten
Doelen :
● Testgebruikers informeren over de kwaliteit van instrumenten
● Testmakers feedback geven over de kwaliteit van hun instrumenten.
Er zijn 5 criteria, waar kijken ze naar?
● Uitgangspunten van de testconstructie
→ meetpretentie (= wat de test zegt te meten, dus bij een IQ test is de meetpretentie
intelligentie), doelgroep, functie
● Standaardisatie
→ kwaliteit testmateriaal en handleiding. Zorgt het ervoor dat iedereen het op
dezelfde manier afneemt? Ook kwaliteit : kan je het langere tijd gebruiken.
Criteria 2
● Normen
→ representatieve vergelijkingsgroep.
● Betrouwbaarheid
→ consistentie/herhaalbaarheid testscore.
● Validiteit
→ meet een test wat deze beoogt te meten
Rapportage zonder jargon : zorg dat mensen begrijpen wat je terugkoppelt. Niet te moeilijke
woorden zoals psychometrie enz.
, Hoorcollege 2
DEZE OPDRACHT STOND IN HET TEKEN VAN DE OPDRACHT