Samenvatting hoofdstuk 1-6 economie
Hoofdstuk 1
Begrippenlijst
- Bartering: ruil van goederen en/of diensten tegen andere goederen en/of
diensten, dus zonder inschakeling van geld.
- Economie (als wetenschap): wetenschap die zich bezighoudt met de productie,
consumptie en distributie van schaarse goederen en diensten.
- Economie (van een land): behoeftebevrediging van een land en zijn inwoners.
- Economische kringloop: schematisch model van de werking van de economie als
systeem. Deze kringloop is een abstracte voorstelling van de relaties tussen de
consumenten en de bedrijven in een land.
- Economische middelen: goederen en diensten.
- Financiële middelen: geldmiddelen die iemand tot zijn beschikking heeft.
- Macroniveau: geheel van veelal onbeheersbare en niet beïnvloedbare externe
omgevingsfactoren die gelden voor alle personen en organisaties in een bepaald
gebied.
- Macro-economie: economie die zich bezighoudt met de economie op grote
schaal, zoals de huishouding van een heel land.
- Macrofactor: veelal onbeheersbare invloed vanuit de maatschappij.
- Mesoniveau: beperkt beheersbare omgevingsfactoren op het niveau van de
bedrijfstak of bedrijfssector.
- Meso-economie: economie die de economische processen op bedrijfstakniveau
bestudeert.
- Microniveau: in principe beheersbare en beïnvloedbare interne
omgevingsfactoren op het niveau van de eigen organisatie.
- Reële middelen: productiemiddelen (of goederen) of arbeid die iemand kan
gebruiken.
- Relatie: interactie gedurende langere tijd tussen twee of meer partijen,
bijvoorbeeld aanbieder of afnemer, waardoor binding of loyaliteit ontstaat en
verandert.
- Reputatie: collectieve representatie van het vroegere gedrag van een bedrijf en
de resultaten daarvan, dat het vermogen voorstelt van het bedrijf om gewogen
resultaten over te brengen aan verschillende belanghebbende.
- Ruil: vrijwillige uitwisseling van ruilobjecten tussen ten minste twee partijen.
- Schaars: moeilijk te krijgen. Je moet er moeite voor doen (tijd en/of geld).
- Vrije goederen: tegengestelde van economische middelen. Ze zijn niet schaars en
je hoeft er geen moeite voor te doen.
- Welvaart: mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien met behulp
van de middelen die hen tot beschikking staan.
- Welstand: toestand van voorspoed, geluk en gunstige omstandigheden.
- Welzijn: gevoel van welbevinden, door sommigen ook wel beschreven als geluk.
, Belangrijke schema’s:
Economische kringloop
Piramide van Maslow
Hoofdstuk 1
Begrippenlijst
- Bartering: ruil van goederen en/of diensten tegen andere goederen en/of
diensten, dus zonder inschakeling van geld.
- Economie (als wetenschap): wetenschap die zich bezighoudt met de productie,
consumptie en distributie van schaarse goederen en diensten.
- Economie (van een land): behoeftebevrediging van een land en zijn inwoners.
- Economische kringloop: schematisch model van de werking van de economie als
systeem. Deze kringloop is een abstracte voorstelling van de relaties tussen de
consumenten en de bedrijven in een land.
- Economische middelen: goederen en diensten.
- Financiële middelen: geldmiddelen die iemand tot zijn beschikking heeft.
- Macroniveau: geheel van veelal onbeheersbare en niet beïnvloedbare externe
omgevingsfactoren die gelden voor alle personen en organisaties in een bepaald
gebied.
- Macro-economie: economie die zich bezighoudt met de economie op grote
schaal, zoals de huishouding van een heel land.
- Macrofactor: veelal onbeheersbare invloed vanuit de maatschappij.
- Mesoniveau: beperkt beheersbare omgevingsfactoren op het niveau van de
bedrijfstak of bedrijfssector.
- Meso-economie: economie die de economische processen op bedrijfstakniveau
bestudeert.
- Microniveau: in principe beheersbare en beïnvloedbare interne
omgevingsfactoren op het niveau van de eigen organisatie.
- Reële middelen: productiemiddelen (of goederen) of arbeid die iemand kan
gebruiken.
- Relatie: interactie gedurende langere tijd tussen twee of meer partijen,
bijvoorbeeld aanbieder of afnemer, waardoor binding of loyaliteit ontstaat en
verandert.
- Reputatie: collectieve representatie van het vroegere gedrag van een bedrijf en
de resultaten daarvan, dat het vermogen voorstelt van het bedrijf om gewogen
resultaten over te brengen aan verschillende belanghebbende.
- Ruil: vrijwillige uitwisseling van ruilobjecten tussen ten minste twee partijen.
- Schaars: moeilijk te krijgen. Je moet er moeite voor doen (tijd en/of geld).
- Vrije goederen: tegengestelde van economische middelen. Ze zijn niet schaars en
je hoeft er geen moeite voor te doen.
- Welvaart: mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien met behulp
van de middelen die hen tot beschikking staan.
- Welstand: toestand van voorspoed, geluk en gunstige omstandigheden.
- Welzijn: gevoel van welbevinden, door sommigen ook wel beschreven als geluk.
, Belangrijke schema’s:
Economische kringloop
Piramide van Maslow