Deel 1. Kwalitatief onderzoek
Setting (waar/in welke context)
Perspective (wie)
Interest (wat)
Comparison (vergeleken met wat)
Evaluation (waar wordt naar gekeken) (werkwoord)
Datamanagement en voorbereiding -> doornemen en reduceren van data -> coderen -> memo's
schrijven -> construeren en toetsen van modellen
Kwalitatief interview: interview over ideeën/ervaringen
Ongestructureerd: inhoud/volgorde/formulering van vragen hangt af van verloop van context
Semigestructureerd: wel topiclijst - inhoud/volgorde hangen af van context
Gestructureerd: vragen worden vooraf vastgelegd door interviewer
Focusgroep: interactie tussen deelnemers, interviewer heeft taak van moderator
Observatie: niet in gesprek, waarnemen van gedragingen en interacties
Participerend: onderzoeker is deel van de groep
Niet-participerend: onderzoeker bestudeerd van buitenaf
Verhuld: deelnemers weten niet dat onderzoeker observeert
Niet-verhuld: deelnemers weten wel dat onderzoeker observeert
Systematisch: fenomenen waarnaar gekeken wordt worden van tevoren vastgesteld (checklist)
Site: locatie
Gatekeeper: verkrijgen van toegang tot site via gatekeeper
Key informant: meest belangrijk contact (bijv een leerkracht bij wie je mag meekijken)
Going native: onderzoeker raakt te betrokken bij groep
Hawthorne effect: participanten gedragen zich anders doordat ze weten dat ze geobserveerd worden
Transcript: uitgeschreven interview
Field notes: aantekeningen die relevant kunnen zijn - indruk van informant, gedragingen
Bestaande gegevens: uit eerder onderzoek of sporen (afval, digitale voetafdruk)
Doelgerichte steekproef: groep die voldoet aan specifieke voorwaarden
Case study logic: specifieke individuen die belangrijke informatie kunnen geven (professionals)
Sample for range: zo breed mogelijk scala aan ervaringen
Gemakssteekproef: groep die eenvoudig te bereiken is
Quota steekproef: ten minste x van ene groep en x van andere groep
Sneeuwbalsteekproef: onderzoeker vraagt informant om volgende informant aan te bevelen
Triangulatie: manieren van data verzamelen combineren
Respect voor personen: autonomie van deelnemers waarborgen, speciale bescherming voor
kwetsbare personen
Beneficience: bescherming tegen schade, balans tussen schade en opbrengst
Justice: balans tussen deelnemers en personen die profiteren van de uitkomsten
Fidelity: betrouwbaarheid - bouwen aan vertrouwensrelatie
Responsibility: verantwoordelijkheid, professionaliteit
Integrity: nauwkeurigheid, waarheidsgetrouw, eerlijk
Datamanagement: dataopslag tijdens en na onderzoek - delen met andere onderzoekers
Transparantie, controleerbaarheid, reproduceerbaarheid
De-identificatie: voorkomen dat persoonlijke data over respondent bekend wordt
Attribute codes: achtergrondinformatie van respondent
Index codes: grote stukken tekst/brede algemene onderwerpen
, Analytic codes: specifieke stukken tekst
Inconvenience sample: gebeurtenissen/respondenten die maken dat de onderzoeker de
interpretaties in twijfel moet trekken
Saturatie: onderzoeker vindt geen nieuwe informatie meer
Iteratief proces: heen en weer schakeling tussen gegevens verzamelen en analyseren -
onderzoeksmethode wordt tussendoor aangepast
Cyclisch proces: onderzoeker keert regelmatig terug naar eerdere fasen van het onderzoek
Availability heuristic: wat je makkelijk kan bedenken, neigt ons denken te sturen (dingen die recent
gebeurt zijn lijken vaak voor te komen)
Present bias: onvermogen om geschikte vergelijkingsgroepen te overwegen: je vergeet te kijken naar
de afwezigheid van iets (bijv wel kijken naar zieken maar niet naar herstelden)
Confirmation bias: alleen naar de info kijken die overeenkomt met hypothese
Biased blind spot: mensen denken dat ze minder vooroordelen hebben dan anderen, dat zij degenen
zijn die iets objectief bekijken
Deel 2. Correlationeel onderzoek
Constructs: theoretische begrippen - variabalen waartussen een verband verwacht wordt
Association: verband/relatie
Population: wie
Setting: waar, in welke context
Correlatie: verband tussen variabelen
Causaliteit: bepaald kenmerk veroorzaakt door een verandering in een ander kenmerk
Covariance: er moet een relatie zijn tussen oorzaak en gevolg
Temporal precedence: de oorzaak moet voorafgaan aan gevolg
Interne validiteit: alternatieve verklaringen moeten zijn uitgesloten
Theoretisch begrip: bijv eigenwaarde
Conceptuele definitie: bijv eigenwaarde is het beeld dat een mens op emotioneel niveau van zichzelf
heeft, zonder daarbij redelijk te zijn
Operationele definitie: bijv Rosenberg Self Esteem Scale
Categorische variabelen: geen hoeveelheid maar categorie
Kwantitatieve variabelen: waarden zijn getallen die een hoeveelheid aangeven
Inferentie: resultaten van onderzoek generaliseren naar populatie
Externe validiteit: de mate waarin je onderzoek kunt generaliseren
Enkelvoudige aselecte steekproef: ieder lid van populatie heeft gelijke kans op selectie
Gestratificeerde steekproef: uit elke groep een aantal personen - elke groep gerepresenteerd
Populatieverhouding: steekpoef zelfde verhouding als populatie
Oversampling: gelijke verhouding in steekproef terwijl populatie ongelijk is
Getrapte steekproef: meerdere steekproeven na elkaar - steeds kleiner
Clustersteekproef: populatie opgedeeld in clusters - willekeurige clusters selecteren
Systematische steekpoef: aselect op basis van regelmatig interval (elke 20e persoon op lijst)
Begripsvaliditeit: de mate waarin hetgeen wat je gemeten hebt overeenkomt met het begrip dat je
wil meten
Indruksvaliditeit: hoe beoordelen experts het meetinstrument?
Setting (waar/in welke context)
Perspective (wie)
Interest (wat)
Comparison (vergeleken met wat)
Evaluation (waar wordt naar gekeken) (werkwoord)
Datamanagement en voorbereiding -> doornemen en reduceren van data -> coderen -> memo's
schrijven -> construeren en toetsen van modellen
Kwalitatief interview: interview over ideeën/ervaringen
Ongestructureerd: inhoud/volgorde/formulering van vragen hangt af van verloop van context
Semigestructureerd: wel topiclijst - inhoud/volgorde hangen af van context
Gestructureerd: vragen worden vooraf vastgelegd door interviewer
Focusgroep: interactie tussen deelnemers, interviewer heeft taak van moderator
Observatie: niet in gesprek, waarnemen van gedragingen en interacties
Participerend: onderzoeker is deel van de groep
Niet-participerend: onderzoeker bestudeerd van buitenaf
Verhuld: deelnemers weten niet dat onderzoeker observeert
Niet-verhuld: deelnemers weten wel dat onderzoeker observeert
Systematisch: fenomenen waarnaar gekeken wordt worden van tevoren vastgesteld (checklist)
Site: locatie
Gatekeeper: verkrijgen van toegang tot site via gatekeeper
Key informant: meest belangrijk contact (bijv een leerkracht bij wie je mag meekijken)
Going native: onderzoeker raakt te betrokken bij groep
Hawthorne effect: participanten gedragen zich anders doordat ze weten dat ze geobserveerd worden
Transcript: uitgeschreven interview
Field notes: aantekeningen die relevant kunnen zijn - indruk van informant, gedragingen
Bestaande gegevens: uit eerder onderzoek of sporen (afval, digitale voetafdruk)
Doelgerichte steekproef: groep die voldoet aan specifieke voorwaarden
Case study logic: specifieke individuen die belangrijke informatie kunnen geven (professionals)
Sample for range: zo breed mogelijk scala aan ervaringen
Gemakssteekproef: groep die eenvoudig te bereiken is
Quota steekproef: ten minste x van ene groep en x van andere groep
Sneeuwbalsteekproef: onderzoeker vraagt informant om volgende informant aan te bevelen
Triangulatie: manieren van data verzamelen combineren
Respect voor personen: autonomie van deelnemers waarborgen, speciale bescherming voor
kwetsbare personen
Beneficience: bescherming tegen schade, balans tussen schade en opbrengst
Justice: balans tussen deelnemers en personen die profiteren van de uitkomsten
Fidelity: betrouwbaarheid - bouwen aan vertrouwensrelatie
Responsibility: verantwoordelijkheid, professionaliteit
Integrity: nauwkeurigheid, waarheidsgetrouw, eerlijk
Datamanagement: dataopslag tijdens en na onderzoek - delen met andere onderzoekers
Transparantie, controleerbaarheid, reproduceerbaarheid
De-identificatie: voorkomen dat persoonlijke data over respondent bekend wordt
Attribute codes: achtergrondinformatie van respondent
Index codes: grote stukken tekst/brede algemene onderwerpen
, Analytic codes: specifieke stukken tekst
Inconvenience sample: gebeurtenissen/respondenten die maken dat de onderzoeker de
interpretaties in twijfel moet trekken
Saturatie: onderzoeker vindt geen nieuwe informatie meer
Iteratief proces: heen en weer schakeling tussen gegevens verzamelen en analyseren -
onderzoeksmethode wordt tussendoor aangepast
Cyclisch proces: onderzoeker keert regelmatig terug naar eerdere fasen van het onderzoek
Availability heuristic: wat je makkelijk kan bedenken, neigt ons denken te sturen (dingen die recent
gebeurt zijn lijken vaak voor te komen)
Present bias: onvermogen om geschikte vergelijkingsgroepen te overwegen: je vergeet te kijken naar
de afwezigheid van iets (bijv wel kijken naar zieken maar niet naar herstelden)
Confirmation bias: alleen naar de info kijken die overeenkomt met hypothese
Biased blind spot: mensen denken dat ze minder vooroordelen hebben dan anderen, dat zij degenen
zijn die iets objectief bekijken
Deel 2. Correlationeel onderzoek
Constructs: theoretische begrippen - variabalen waartussen een verband verwacht wordt
Association: verband/relatie
Population: wie
Setting: waar, in welke context
Correlatie: verband tussen variabelen
Causaliteit: bepaald kenmerk veroorzaakt door een verandering in een ander kenmerk
Covariance: er moet een relatie zijn tussen oorzaak en gevolg
Temporal precedence: de oorzaak moet voorafgaan aan gevolg
Interne validiteit: alternatieve verklaringen moeten zijn uitgesloten
Theoretisch begrip: bijv eigenwaarde
Conceptuele definitie: bijv eigenwaarde is het beeld dat een mens op emotioneel niveau van zichzelf
heeft, zonder daarbij redelijk te zijn
Operationele definitie: bijv Rosenberg Self Esteem Scale
Categorische variabelen: geen hoeveelheid maar categorie
Kwantitatieve variabelen: waarden zijn getallen die een hoeveelheid aangeven
Inferentie: resultaten van onderzoek generaliseren naar populatie
Externe validiteit: de mate waarin je onderzoek kunt generaliseren
Enkelvoudige aselecte steekproef: ieder lid van populatie heeft gelijke kans op selectie
Gestratificeerde steekproef: uit elke groep een aantal personen - elke groep gerepresenteerd
Populatieverhouding: steekpoef zelfde verhouding als populatie
Oversampling: gelijke verhouding in steekproef terwijl populatie ongelijk is
Getrapte steekproef: meerdere steekproeven na elkaar - steeds kleiner
Clustersteekproef: populatie opgedeeld in clusters - willekeurige clusters selecteren
Systematische steekpoef: aselect op basis van regelmatig interval (elke 20e persoon op lijst)
Begripsvaliditeit: de mate waarin hetgeen wat je gemeten hebt overeenkomt met het begrip dat je
wil meten
Indruksvaliditeit: hoe beoordelen experts het meetinstrument?