kennisbasistoets taal pabo
,Domein 1
1.1.3 luisterdoelen
Iets te weten willen komen
Een gevoel willen ondergaan
Een mening willen vormen
Een handeling willen uitvoeren
Een spel willen spelen
1.1.4 luisterstrategieën
Globaal luisteren: de grote lijnen volgen
Intensief luisteren: volledig beeld van wat er wordt verteld, details
Gericht luisteren: selecterend luisteren, geïnteresseerd in een bepaald aspect
Kritisch luisteren: tijdens het luisteren een mening vormen
1.1.5 spreekdoelen
Amuseren: vermaken, boeien
Informeren: het overbrengen van feiten
Instrueren: uitleggen, voordoen
Overtuigen: overhalen
1.1.6 spreekstrategieën
Oriënteren op:
Doel van spreektaak
Het onderwerp
Soort spreektaak
Gesprekpartner(s) of publiek: met wie ga je in gesprek, wie luistert, wat is hun voorkennis?
Reflecteren: begrijp je wat er wordt gezegd, breng je de informatie goed over, wordt het
doel bereikt?
Monitoren: is het nodig om meer te zeggen, te luisteren of vragen te stellen?
Evalueren: wat ging goed, kan beter, kan je anders aanpakken?
1.1.8 sociale taalfuncties
Zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen
Zelfsturing: eigen handelingen ordenen, plannen aankondigen
Sturing van anderen: beïnvloeden van het gedrag van anderen
Structurering van het gesprek: het invloeden van gespreksverloop
1.1.9 cognitieve taalfuncties
Rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijk voorkomt, benoemen, etiketteren,
beschrijven, vergelijken
Redeneren: beschrijving waarin een extra denkstop wordt toegevoegd, chronologisch
ordenen, concluderen, middel-doelrelatie of instrumentele relatie leggen, oplossen van
een probleem, oorzaak-gevolgrelatie leggen
Projecteren: verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders
, 1.3.2 taalverwerving
Semantiek: betekenis van woorden
Fonologie: uitspraak
MorfologieL opbouw van woorden
Syntactisch: volgorde van woorden
Pragmatisch: gebruik van woorden
(Orthografisch: spelling)
Creatieve constructie theorie: het aangeboren taalvermogen bij kinderen
Interactionele benadering: het aangeboren taal leervermogen en interactie vanuit de
omgeving
1.3.3 taalontwikkelingsfasen
Prelinguaal:
Huilen
Vocaliseren: geluid maken
Vocaal spel: oefenen met klanken
Brabbelen: reeks van medeklinkers en klinkers
Linguaal:
Vroeglinguale fase: éénwoord-, tweewoord- en meerwoordzinnen
Differentiatiefase: explosieve woordenschatgroei, verfijning van zinnen, ontwikkeling van
luister- en gespreksvaardighedeh
Voltooingsfase: beheersing van de basis, uitbreiding van woordenschat, verfijning van
taalgebruik, ontwikkeling schriftelijke taalvaardigheden
1.3.4 tweedetaalontwikkeling
Eerste taalverwerving: het aanleren van de moedertaal, vooral onbewust door veel
blootstelling
Tweede taalverwerving: het aanleveren van een andere taal, kan op verschillende manieren
Simultane tweetaligheid: kind wordt vanaf geboorte of zeer vroege leeftijd blootgestseld
aan twee talen, beide talen worden als moedertaal ontwikkeld
Successieve tweetaligheid: het kind leert eerst één taal en later, op een latere leeftijd, een
tweede taal.
Interferentiefout: fouten vanuit verschillen tussen de eerste en tweede taal
1.3.6 communicatieve competentie
Grammaticale competentie: beschikken over fonologische en syntactische vaardigheden en
een adequate woordenschat.
Tekstuele competentie: opbouw van teksten doorzien en teksten kunnen structuren
Strategische competentie: strategieën hanteren om communicatieve doelen te behalen (bv.
overtuigen, aanzetten tot actie etc.)
Functionele competentie: taalgebruik aan specifieke contexten kunnen aanpassen
,Domein 1
1.1.3 luisterdoelen
Iets te weten willen komen
Een gevoel willen ondergaan
Een mening willen vormen
Een handeling willen uitvoeren
Een spel willen spelen
1.1.4 luisterstrategieën
Globaal luisteren: de grote lijnen volgen
Intensief luisteren: volledig beeld van wat er wordt verteld, details
Gericht luisteren: selecterend luisteren, geïnteresseerd in een bepaald aspect
Kritisch luisteren: tijdens het luisteren een mening vormen
1.1.5 spreekdoelen
Amuseren: vermaken, boeien
Informeren: het overbrengen van feiten
Instrueren: uitleggen, voordoen
Overtuigen: overhalen
1.1.6 spreekstrategieën
Oriënteren op:
Doel van spreektaak
Het onderwerp
Soort spreektaak
Gesprekpartner(s) of publiek: met wie ga je in gesprek, wie luistert, wat is hun voorkennis?
Reflecteren: begrijp je wat er wordt gezegd, breng je de informatie goed over, wordt het
doel bereikt?
Monitoren: is het nodig om meer te zeggen, te luisteren of vragen te stellen?
Evalueren: wat ging goed, kan beter, kan je anders aanpakken?
1.1.8 sociale taalfuncties
Zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen
Zelfsturing: eigen handelingen ordenen, plannen aankondigen
Sturing van anderen: beïnvloeden van het gedrag van anderen
Structurering van het gesprek: het invloeden van gespreksverloop
1.1.9 cognitieve taalfuncties
Rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijk voorkomt, benoemen, etiketteren,
beschrijven, vergelijken
Redeneren: beschrijving waarin een extra denkstop wordt toegevoegd, chronologisch
ordenen, concluderen, middel-doelrelatie of instrumentele relatie leggen, oplossen van
een probleem, oorzaak-gevolgrelatie leggen
Projecteren: verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders
, 1.3.2 taalverwerving
Semantiek: betekenis van woorden
Fonologie: uitspraak
MorfologieL opbouw van woorden
Syntactisch: volgorde van woorden
Pragmatisch: gebruik van woorden
(Orthografisch: spelling)
Creatieve constructie theorie: het aangeboren taalvermogen bij kinderen
Interactionele benadering: het aangeboren taal leervermogen en interactie vanuit de
omgeving
1.3.3 taalontwikkelingsfasen
Prelinguaal:
Huilen
Vocaliseren: geluid maken
Vocaal spel: oefenen met klanken
Brabbelen: reeks van medeklinkers en klinkers
Linguaal:
Vroeglinguale fase: éénwoord-, tweewoord- en meerwoordzinnen
Differentiatiefase: explosieve woordenschatgroei, verfijning van zinnen, ontwikkeling van
luister- en gespreksvaardighedeh
Voltooingsfase: beheersing van de basis, uitbreiding van woordenschat, verfijning van
taalgebruik, ontwikkeling schriftelijke taalvaardigheden
1.3.4 tweedetaalontwikkeling
Eerste taalverwerving: het aanleren van de moedertaal, vooral onbewust door veel
blootstelling
Tweede taalverwerving: het aanleveren van een andere taal, kan op verschillende manieren
Simultane tweetaligheid: kind wordt vanaf geboorte of zeer vroege leeftijd blootgestseld
aan twee talen, beide talen worden als moedertaal ontwikkeld
Successieve tweetaligheid: het kind leert eerst één taal en later, op een latere leeftijd, een
tweede taal.
Interferentiefout: fouten vanuit verschillen tussen de eerste en tweede taal
1.3.6 communicatieve competentie
Grammaticale competentie: beschikken over fonologische en syntactische vaardigheden en
een adequate woordenschat.
Tekstuele competentie: opbouw van teksten doorzien en teksten kunnen structuren
Strategische competentie: strategieën hanteren om communicatieve doelen te behalen (bv.
overtuigen, aanzetten tot actie etc.)
Functionele competentie: taalgebruik aan specifieke contexten kunnen aanpassen