Sport wordt wel een gezien als de ‘belangrijkste bijzaak ter wereld’.
Sport kan op twee manieren gedefinieerd worden: essentialistisch en
instrumenteel. In de essentialistische benadering wordt vooral gezocht
naar het wezen (de essentie) van sport. Sport wordt hier gezien als een
eigen wereld, met eigen kenmerken, die onafhankelijk functioneren van
de sociale en culturele verbanden waarin sport zich beweegt. In de
essentialistische benadering van sport zijn vragen van belang als:
• Welke specifieke kenmerken heeft sport?
• Waarin onderscheidt sport zich van andere maatschappelijke instituties en
activiteiten, zoals arbeid, onderwijs en kunst.
De instrumentele benadering houdt in dat sport vooral een middel is om
andere, buiten de sport gelegen doelen te realiseren. Zo zet de
samenleving sport in om geld te verdienen, jongeren op te voeden,
allochtonen te integreren en Nederland internationaal op de kaart te
zetten.
Het woord sport is afgeleid van het Latijnse desportare, wat
betekent ‘zich verstrooien’, ‘zich ontspannen’, ‘zich vermaken’.
De werkdefinitie van sport: sport is een vaardigheidsspel gericht op het
bereiken van een bepaald doel, waarbij fysieke kwaliteiten van mensen
worden getest in wedstrijdvorm en waarbij gespeeld wordt volgens regels,
binnen institutionele kaders.
De constituerende regels van sport
zijn:
- Regels over wie de wedstrijd wint
- Regels over de bewegingstechnieken die gehanteerd mogen/moeten worden
- Regels over middelen die gebruikt mogen/moeten worden
- Regels over de ruimte en tijd waarbinnen de sport beoefend mag/moet
worden
Om sport een blijvend karakter te geven, is institutionalisering
noodzakelijk. Dat betekent een bepaalde verspreiding van sport en
bepaalde organisatievormen, zoals verenigingen, clubs en bonden.
In elke organisatie, ook in elke sportorganisatie, zijn drie
structuren te onderscheiden:
• Een machts- en gezagsstructuur: zo vormt het bestuur van een
sportvereniging of een sportbond het centrale gezag
Een taakstructuur: in een organisatie is er een bepaalde
functieverdeling.
, • Een middelenstructuur: elke organisatie beschikt over middelen waarover
de participanten kunnen beschikken om de doelen van de organisatie te
realiseren (trainingsveld, stadion)
In een brede definitie van sport zou de harde kern van sport (physical
games) aangevuld kunnen worden met twee andersoortige activiteiten:
• Non-physical games: spelvormen met als kenmerken vaardigheden, een doel,
competitie, regels en institutionalisering, maar zonder fysieke activiteiten in de
zin van verplaatsend bewegen.
• Physical activities: bewegingsactiviteiten, zonder competitie-element.
Voorbeelden hiervan zijn fitness, bodybuilding, spinning, wandelen, Zumba.
Sport kan op verschillende manieren worden ingedeeld:
• Resultaat georiënteerde en vorm georiënteerde sporten;
Bij de eerste groep gaat het om het resultaat en is de manier
waarop de prestatie wordt geleverd niet relevant. (voetbal, tennis).
Bij de tweede vorm is de manier waarop de prestatie wordt
geleverd essentieel. Vaak gaat het daarbij om de vorm, vooral de
schoonheid van bepaalde uitvoering.
• Actieve en passieve sportbeoefening;
Wanneer iemand zelf een sport beoefent, spreken we van actieve
beoefening. Is er sprake van ‘het volgen’ van een sport op de
tribune, op tv, internet of mobiel dan spreken we van passieve
sportbeoefening.
• Topsport en breedtesport;
Topsport is sportbeoefening op heel hoog niveau in een competitie
met de besten van een land, een werelddeel of de gehele wereld.
Breedtesport is sportbeoefening op een laag niveau, georganiseerd
of in informeel verband. Dit is vaak een vorm van vrijetijdsbesteding
• Amateursport en beroepssport
Voor de beroepssporter is sportbeoefening werk en
inkomensverwerving. De amateursporter heeft andere motieven
om sport te beoefenen.
Hoofdstuk 2 Geschiedenis van de sport
De Nederlandse sportcultuur aan het einde van de negentiende
eeuw was opgebouwd uit een drietal bronnen: de Duitse
sportcultuur, de Engelse sportcultuur en de inheemse
sporttraditie. (inlanders)
Aan het einde van de negentiende, begin twintigste eeuw
schoten de sportverenigingen als paddenstoelen uit de
grond. Ook ontstonden er overkoepelende sportbonden die
zorgdroegen voor de (verdere) standaardisatie van de
sporten en voor nationale en internationale competities
, Een naam die onlosmakelijk is verbonden met de introductie van de
Engelse sporten in Nederland is die van Pim Mulier (1865-1954). Hij
stond aan de wieg van atletiek, rugby en cricket in Nederland. Ook
was hij betrokken bij de opening van de 1e voetbal en tennisclub in
1879 (de Haarlemse Football club tegenwoordig de koninklijke HFC)
In het begin van de twintigste eeuw nam de betekenis van de
sport in de samenleving toe. De ontwikkelingen die
samenhingen met de industriële revolutie leidden ertoe dat
ook arbeiders meer gingen sporten.
In het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen,
vonden de olympische spelen vijf keer plaats: Antwerpen (1920),
Parijs (1924), Amsterdam (1928), Los Angeles (1932) en Berlijn
(1936). De Nederlandse sport – zeker de wedstrijdsport – kreeg een
enorme impuls door de Olympische spelen van 1928, die werd
gehouden in Amsterdam. Dit evenement zorgde ervoor dat
verschillende sportbonden hun organisatie professionaliseerden.
Ook werd wedstrijdsport meer in beeld gebracht en werd voor meer
faciliteiten voor topsporters gezorgd.
Ook beleefde sport een grote doorbraak na de Tweede
Wereldoorlog door de afschaffing van de zaterdag als verplichte
werkdag en de tijd die vrijkwam om te recreëren.
Hoofdstuk 3 De olympische spelen
De eerste olympische spelen in de Griekse oudheid vonden plaats in 776
voor christus of al eerder. Daarna vonden de spelen om de vier jaar plaats.
Naast de olympische spelen waren er in de Griekse oudheid drie andere
grote sportevenementen: de Pythische, de Isthmische en de Nemeische
spelen.
In 394 verbood de Romeinse keizer Theodosius de Olympische spelen,
vanwege hun ‘heidens karakter’
De Franse baron Pierre de Coubertin (1863-1937) nam aan het einde
van de negentiende eeuw het initiatief voor de herinvoering van de
olympische spelen.
In 1894 richtte hij het Internationaal Olympisch Comité (IOC) op. Voor De
Coubertin was meedoen belangrijker dan winnen. Vandaar dat er lange
tijd alleen amateursporters mochten meedoen. De eerste moderne
Olympische spelen vonden in 1896 plaats in Athene, Griekenland. Een
kwart eeuw later, in 1924, werden de eerste Olympische winterspelen
georganiseerd in het Franse Chamonix.
, In 1960 vonden voor het eerst de Paralympische spelen plaats in Rome.
(maar wel onder de naam de Stoke Mandeville games)