Beeldvorming met ioniserende straling
Massagetal → som van het aantal protonen en neutronen (linksboven).
Het aantal protonen is linksonder weergegeven.
Bij elke vervalreactie moet links en rechts van het evenwicht het
atoomnummer en massagetal gelijk zijn.
Soorten foto’s:
- 2D projectie → röntgenfoto bijv. plakken worden geprojecteerd. Het heeft als
nadeel dat het vaag is, omdat alles in het lichaam op elkaar is gedrukt.
- 3D-reconstructie → er is sprake van losse plakjes, zoals bij een CT-scan. Je moet
weten waar de straling vandaan kwam. Dit doe je met een PET-scanner.
Ioniserende straling wordt gebruikt in medische beeldvorming. Je wilt blootstelling aan
straling beperken. Je kan ioniserende straling verdelen in 2 categorieën:
- Straling van binnen → radioactieve stoffen. Dit is continue en kan je niet
uitschakelen.
- Straling van buiten → toestellen. Dit kan je uitschakelen.
ALARA (as low as reasonably achievable) → Je wilt zo weinig mogelijk straling geven.
,Dosis (in gy) → de hoeveelheid ioniserende energie die wordt opgenomen per kilogram
weefsel/orgaan. Dit is in J/kg.
Het dosisequivalent (in Sv) houdt ook nog rekening met de schadelijkheid van de soort
ioniserende straling.
De mate waarin een materiaal straling verzwakt, heet de verzwakkingscoëfficiënt. Een
materiaal met een grote verzwakkingscoëfficiënt heeft een kleine halfwaardedikte. Er
zijn bepaalde factoren die de verzwakkingscoëfficiënt beïnvloeden:
- Dichtheid van het materiaal → een hogere dichtheid zorgt voor een sterkere
verzwakking.
- Atoomnummer → hoe hoger het atoomnummer, hoe sterker de verzwakking.
- Energie van de fotonen in straling → hoe hoger de energie, hoe slechter de
straling door het materiaal wordt tegengehouden.
Straling van binnen
Proces → een radioactieve stof wordt geïnjecteerd. De stof gaat zitten op een
interessante plek (glucose naar de plek waar veel stofwisseling plaatsvindt). Vervolgens
wordt de hoeveelheid uitgezonden radioactiviteit op verschillende plaatsen gemeten.
De soort interactie dat hoort bij straling van binnen, wordt emissie genoemd.
Bij het maken van een plaatje met een gammacamera, wordt er een stofje in de
patiënt gespoten dat ergens in het lichaam gaat zitten. Er wordt een plaatje
gemaakt, wat een scintigram heeft. hierop zie je de concentratie van de tracer
(stofje). Je hebt een foto van de voor- en achterkant (bij röntgen niet), omdat de
straling minder goed opgevangen kan worden als deze een grotere afstand moet
afleggen. Een afbeelding van een gammacamera is functioneel, omdat er te zien
is wat er gebeurt in het lichaam. Je ziet een 2D constructie.
Een PET-scanner maakt een 3D-reconstructie.
Er wordt telkens een lijn getrokken tussen de
betrokken detectoren. Na een tijdje heb je
meerdere lijnen die kruisen. Zo ontstaat er een
plaatje. De zwartheid in het plaatje is een maat
voor dichtheid van de radioactieve bron in de
plak.
Het verschil tussen een PET-scan en een scintigram is dus dat je bij een PET-scan een
3D-reconstructie hebt. Hierdoor zie je niet alle organen. bij beide heb je wel te maken
met een functionele afbeelding.
,Straling van buiten
Bij straling van buiten heb je te maken met transmissie.
Een röntgenopname is een 2D-projectie. Iemand wordt doorstraalt met een bundel
röntgenstraling. Aan de achterkant zet met een detector en zo ontstaat er een
röntgenfoto. Je kunt van een röntgenfoto een soort functionele afbeelding maken door
een contrastmiddel in het lichaam te spuiten. Dit wordt fluoroscopie genoemd.
Bij een CT-scan worden ook röntgen gebruikt. je laat de bron ronddraaien en je hebt een
rij detectoren. Hierdoor heb je niet 1 opname, maar een heleboel opnames. Hieruit kan
je reconstrueren hoe het er in 3D uitziet. Er worden plakjes gecreëerd, waardoor je
uiteindelijk een 3D-reoconstructie hebt. Dit zijn strakkere plaatjes dan een PET-scan.
Om het verschil tussen weefsels met een vergelijkbare waarde (verzwakkingscoëficiënt)
te zien, wordt er gebruik gemaakt van windowing:
- Window with → het verschil tussen de grootste signaalwaarde die als zwart
wordt weergegeven, en de kleinste signaalwaarde die als wit wordt weergegeven.
- Window level → de signaalwaarde precies halverwege het window, dus als 50%
grijs wordt afgebeeld.
Bij het afbeelden van organen in de buik geeft CT een duidelijkere afbeelding dan
echografie. Toch wordt echografie als eerst gebruikt. dit komt door ALARA.
Bij röntgenfoto’s en CT-scans wordt er een anatomische afbeelding gemaakt.
Samengevat
- Bij een scintigrafie en PET-scan wordt er straling van binnen gebruikt. er wordt
een functionele afbeelding gemaakt. De concentratie van de gebruikte tracer
wordt gemeten.
- Bij een röntgenfoto en CT-scan wordt er gebruik gemaakt van straling van
buitenaf. Er wordt een anatomische afbeelding gemaakt. De eigenschap die
wordt gemeten, is de verzwakkingscoëfficiënt voor röntgenstraling.
, Circulatie en respiratie
Circulatie
Anatomie
Het hart is een belangrijk orgaan dat verantwoordelijk is voor de bloedstroom. Het bloed
stroomt uit de vena cava superior en inferior het rechter atrium in. Vanuit hier stroomt
het bloed door de tricuspidalisklep de rechter ventrikel in. Vervolgens stroomt het
bloed door de pulmonalisklep de truncus pulmonalis in. Deze vertakt in twee
pulmonale arteriën. Nadat het bloed in de longen is geweest, stroomt het via de 4
pulmonale venen het linker atrium in. Dit stroomt door de mitralisklep het linker
ventrikel in. Vanuit dit ventrikel stroomt het bloed door de aortaklep de aorta in.
De linker- en rechterkant van het hart worden gescheiden. De
scheiding tussen de ventrikels wordt het interventriculaire
septum genoemd. De scheiding tussen de atria wordt het
interatriale septum genoemd. De fossa ovalis is een ‘gat’ in
het interatriale septum, waar eerst het foramen ovale zat
(foetus).
Van binnen naar buiten bestaat het hart uit:
- Endocard → dun laagje bindweefsel.
- Myocard → hartspiercellen.
- Epicard → bindweefsel met coronaire vaten.
- Pericard → hartzakje, zit los om het hart ter bescherming.
De eerste twee aftakkingen van de aorta zijn de rechter en linker coronaire arteriën →
voorzien het hart van bloed.
De aorta zelf kan je indelen in een stijgend deel (aorta
ascendens), een boog (aortaboog) en een dalend deel
(aorta descendes). Het dalende deel heet zo tot aan het
diafragma. Vanaf hier wordt het de aorta abdominalis
genoemd.
De aortaboog heeft 3 aftakkingen:
- Truncus brachiocephalicus → vertakt in de
arteria subclavia dextra en arteria carotis
communis dextra.
- Arteria carotis communis sinistra.
- Arteria subclavia sinistra.