Samenvatting
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1: wat is wetenschap?........................................................................3
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek......................................................3
Theorie en variabelen.......................................................................................... 3
Cyclus van het onderzoek................................................................................... 4
Variabelen........................................................................................................... 4
Hypothese........................................................................................................... 5
Probleemstelling.................................................................................................. 5
Onderzoeksdoel en hoofdvraag...........................................................................6
1. (Bestuurskundig) onderzoek............................................................................... 6
2. Probleemstelling................................................................................................. 7
Doelstellingen van onderzoek............................................................................. 8
Vraagstelling bij onderzoek................................................................................. 9
3. Theoretisch kader............................................................................................... 9
Empirisch-analytische benadering.................................................................10
Interpretatieve benadering............................................................................ 11
Hoorcollege 2: Meting........................................................................................... 12
Potential indicators voor leiders........................................................................12
Schalen en indexen........................................................................................... 13
Steekproef......................................................................................................... 14
Tijd.................................................................................................................... 14
4. Operationaliseren............................................................................................. 16
Soorten steekproeven....................................................................................... 16
Betrouwbaarheid en validiteit........................................................................... 17
Hoorcollege 3: onderzoeksopzet...........................................................................19
5. Onderzoeksopzet.............................................................................................. 22
Keuze voor onderzoeksstrategie en – methoden...............................................22
Hoorcollege 4: experimenten, observatie, survey, vragenlijst...........................24
Experimenten................................................................................................. 24
Observaties.................................................................................................... 25
Survey............................................................................................................ 26
6. Experiment....................................................................................................... 27
Veld of beleidsexperimenten..........................................................................28
, Onderzoeksmethode: observatie.......................................................................29
7. Enquête............................................................................................................ 30
Hoorcollege 5: Casestudies, deskresearch, interview, inhoudsanalyse, secundaire
analyse................................................................................................................. 31
Interview als onderzoeksmethode..................................................................33
Deskresearch als onderzoeksstrategie...........................................................34
8. Gevalstudie...................................................................................................... 35
Interviews in casestudies............................................................................... 35
9. Bestaand materiaal.......................................................................................... 36
Hoorcollege 6: Analyse van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens...................38
Analyse van kwalitatieve gegevens...............................................................38
Analyse van kwantitatieve gegevens.............................................................39
Rapportage van analyseresultaten.................................................................40
10/11. Kwantitatieve data kwalitatieve data........................................................40
Analyse van Kwantitatieve data........................................................................41
Analyseren kwantitatieve data.......................................................................42
Analyse van kwalitatieve data...........................................................................44
Hoorcollege 7: Wetenschapsfilosofie, paradigma’s...............................................48
Hoorcollege 8: Ethiek en impact...........................................................................50
12. Rapporteren.................................................................................................... 52
,Hoorcollege 1: wat is wetenschap?
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek kenmerkt zich doordat het zich richt op de waarheid,
in tegenstelling tot het beredeneren op basis van ‘gezond verstand’.
Wetenschappelijk onderzoek bevat het systematisch onderzoeken, testen en
valideren van kennis. Hierbij bouw je voort op de kennis van andere. Dit wordt
ook wel ‘standing on shoulder of giants’ genoemd.
Principe van falsificatie: Verklaringen zijn waar totdat ze worden weerlegd, alle
kennis is onzeker.
Werkwijze in wetenschappelijk onderzoek:
1. Theorie: Logische verklaring of voorspelling;
2. Gegevensverzameling: Observatie op een systematische manier
(methodologie);
3. Gegevensanalyse: Vergelijken van wat logisch gezien wordt verwacht met
wat werkelijk wordt waargenomen.
Hoe wetenschappelijk onderzoek omgaat met de fouten van het redeneren op
basis van ‘gezond verstand’:
Fout Oplossing
Onnauwkeurige waarnemingen Onnauwkeurige waarnemingen
Over generalisatie Repliceer een studie om er zeker van
te zijn dat
Selectieve waarneming Probeer gevallen te vinden die niet in
het
Onlogisch redeneren Gebruik expliciet logische systemen.
Theorie en variabelen
Wetenschappelijke theorie = een samenhangend stelsel van premissen
(uitgangspunten) die tot doel hebben bepaalde verschijnselen te beschrijven, te
verklaren of te voorspellen.
De drie elementen van een wetenschappelijke theorie zijn:
1. Veronderstellingen: Basisideeën over de aard van de mens;
2. Model: Variabelen en relaties;
3. Hypothesen: Te toetsen voorspellingen.
Public Service Motivation (PSM) = de aanleg van een individu om te reageren
op motieven die voornamelijk of uitsluitend hun oorsprong vinden in publieke
instellingen en organisaties.
Vier motieven om in de publieke sector te werken:
1. Een diep verlangen om een verschil te maken
2. Het vermogen om invloed uit te oefenen op publieke zaken
3. Een gevoel van verantwoordelijkheid en integriteit
, 4. Een voorkeur voor intrinsieke beloningen boven salaris of baanzekerheid
Cyclus van het onderzoek
Probleem = gebrek aan kennis (wat een probleem
in de praktijk kan zijn)
Twee typen onderzoeken:
1. Inductie – van specifieke waarnemingen
(empirisch onderzoek) naar het ontdekken
van een patroon (axioma, theorievorming)
2. Deductie – van een logisch verwacht patroon
(hypothese, gebaseerd op theorie) naar
waarnemingen om te testen of het verwachte
patroon zich voordoet
Conceptueel model voor PSM:
Het conceptueel model voor Public sector management richt zich op 4 begrippen,
namelijk: verlangen, vermogen, gevoel en vertrouwen. Elk van deze begrippen
versterken elkaar en hebben invloed op het conceptueel model voor PSM.
Variabelen
Afhankelijke variabele (y): de afhankelijke variabele ondergaat een
verandering of effect (bijvoorbeeld ziek worden) als gevolg van de onafhankelijke
variabele (bijvoorbeeld ouderdrom)
Onafhankelijke variabele (x): de onafhankelijke variabele is de veroorzaker
van het effect of de verandering waarin een onderzoeker is geïnteresseerd.
De afhankelijke variabele wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele(n).
Variabelen kunnen op verschillende manieren worden uitgedrukt:
In getallen (kwantitatief): Leeftijd in jaren, of een score op een Likert schaal
(5 punten: mee oneens);
Niet-numeriek (kwalitatief): Meningen, immateriële variabelen die niet
optellen (bijv. politieke partijen waar u op gestemd heeft). Kwantitatieve
variabelen hebben verschillende meetniveaus, wat gevolgen heeft voor de
analyse en het gebruik van statistieken.
,Hypothese
Hypothese = een toetsbare voorspelling of idee dat nog niet bewezen is. Het
vormt het startpunt van een verklarende theorie. De stelling moet vervolgens via
onderzoek worden getoetst. Een hypothese is geen vraag.
Een hypothese voorspelt onder welke omstandigheden de onafhankelijke
variabele (X) een gericht effect heeft op de afhankelijke variabele (Y),
bijvoorbeeld:
Als X toeneemt, zal Y kleiner worden;
Hoe meer X toeneemt, hoe groter de kans dat Y toeneemt.
Toegepast op PSM:
Mensen met een hogere PSM werken vaker in de publieke sector.
Extrinsieke beloningen (geld) worden minder gewaardeerd door mensen
met een hogere PSM.
Probleemstelling
Twee elementen van een probleemdefinitie:
1. Doel: meer kennis verwerven (bepaal ook wat voor soort kennis je wil
verwerven);
2. Vraag: onderwerp van onderzoek (bepaald de hoofdvraag en de
deelvragen.
De logica van een probleemstelling:
De hoofdvraag sluit aan bij het onderzoeksdoel (verschillende niveaus);
De hoofdvraag is de overkoepelende vraag, die leidt tot deelvragen;
De som van het antwoord op de deelvragen is gelijk aan het antwoord op
de hoofdvraag vraag.
De hiërarchie van kennisdoelen:
Doel Belangrijkste vraag
Exploratie (verkennend) Wat gebeurd er in geval X? Hoe ervaren mensen
deze gebeurtenis?
Descriptie (beschrijvend) Welke kenmerken heeft fenomeen A? Hoe heeft
deze gebeurtenis zich in de loop van de tijd
ontwikkeld? Wat zijn de verschillen en
overeenkomsten tussen unit 1 en 3?
Verklaring Waarom is dit gebeurd? Onder welke
omstandigheden zal event X vaker voorkomen?
Wat heeft deze verandering in de organisatie
veroorzaakt?
Toetsing Is fenomeen X vaker voorgekomen sinds datum X?
is de hans op beslissing X groter als voorwaarden,
1, 2 en 3 aanwezig zijn?
Diagnose Welke factoren leiden tot meer succes of falen in
situatie X? Wat ging er mis in case X?
Ontwerpen Hoe kan dit probleem worden opgelost? Wat is er
nodig om in dit geval storingen te voorkomen? Hoe
kan de organisatie efficiënter worden?
, Evaluatie Hoe moet de implementatie van deze verandering
worden geëvalueerd?
Onderzoeksdoel en hoofdvraag
Het onderzoeksdoel:
Kies een zo hoog mogelijk doel voor je onderwerp, gebaseerd op de
huidige stand van de kennis (vandaar dat je eerst in de wetenschappelijke
literatuur moet kijken!);
Gebruik geen woorden als 'onderzoek, inzicht verwerven of onderzoeken',
want die zijn te algemeen. Gebruik de doelen uit de tabel.
Fouten die vaak gemaakt worden in de hoofdvraag:
Vraag past niet bij het doel van het onderzoek;
Te veel vragen in één (focus!);
Onnauwkeurige formulering;
Te generaliserende vragen (beperk je tot wat je bestudeert, bijvoorbeeld
een casus of een steekproef).
Subvragen - Hoeveel?
Geen vaste regels, maar afhankelijk van het aantal variabelen en het
onderzoeksdoel;
Criterium van parsimoniteit: niet meer of minder deelvragen dan nodig is;
om de hoofdvraag te beantwoorden.
Deelvragen geven structuur aan het onderzoek (stapsgewijs):
Maar deelvragen geven niet noodzakelijkerwijs structuur aan het rapport
en hoeven niet noodzakelijk achtereenvolgens beantwoord te worden;
Meestal zijn er theoretische en empirische deelvragen.
1. (Bestuurskundig) onderzoek
Bestuurskunde = de wetenschap die de inrichting, werking en het functioneren
van het openbaar bestuur onderzoekt.
Wat bestuurskunde bijzonder maakt is dat het vanuit meerdere invalshoeken
tegelijkertijd naar het openbaar bestuur kijkt. Hierdoor heeft bestuurskunde een
interdisciplinair karakter. Bestuurskunde is onder te verdelen in vier domeinen,
namelijk: recht, economie, politicologie en sociologie.
Bestuurskundig onderzoek is gericht op het bestuderen en helpen oplossen van
problemen in of van het openbaar bestuur. Er zijn twee vormen te onderscheiden
van bestuurskundig onderzoek:
1. Beleid als object van bestuurskundig onderzoek. Er wordt gekeken naar
beleid als instrument of methode om bepaalde doelen te bereiken.
2. Beleid als uitkomst van bestuurskundig onderzoek. Onderzoekers worden
ingehuurd door beleidsmakers om onderzoek te doen naar oplossingen
voor (beleids-)problemen.