Bij pedagogiek wordt gekeken naar het individu, maar ook omgeving en context. Er
zijn verschillende domeinen binnen de pedagogiek:
1. Cognitieve domein: heeft te maken met de hersenen en het geheugen
2. Sociaal-emotionele domein: het reguleren van gevoelens en emoties
3. Motorisch domein: ontwikkeling van het lichaam en de motoriek
- Grove motoriek: leren lopen, etc.
- Fijne motoriek: pen vasthouden, etc.
Urie Bronfenbrenner (1917-2005) heeft grote impact gehad op beleid en praktijk
binnen de vroegkinderlijke ontwikkeling.
- Sociaal beleid voor gezinnen en jonge kinderen
- Tegen individualisme
- Pleitte voor overheidsinvesteringen in kinderopvang en
opvoedingsondersteuning om maatschappelijke gelijkheid te bevorderen.
- Kritiek op ontwikkelingspsychologie → context is belangrijk
Zijn ecologisch model van menselijke ontwikkeling stelt dat ontwikkeling
voortkomt uit de voortdurende wisselwerking tussen het kind en zijn omgeving. De
context wordt in 5 systemen onderverdeeld:
1. (Individu): geslacht, leeftijd, gezondheid, etc.
2. Microsysteem: directe omgeving waaronder gezin, school, opvang, vrienden.
- Kwaliteit en aanwezigheid is belangrijk: kan destructief of constructief
zijn.
- Bestaat uit proximale processen.
- Hulpverleners kunnen hier het best op inspelen.
3. Mesosysteem: interactie tussen (micro)systemen.
- Bijv.: pedagogische driehoek van ouders, school en kind.
- Hulpverleners samenwerking tussen factoren uit de omgeving
verbeteren om uitdagingen in het microsysteem te verhelpen.
4. Exosysteem: indirecte invloed, zoals beleid of werk van ouders.
- Kind maakt geen deel uit van deze sociale settingen.
- Hulpverleners kunnen hierdoor soms het gedrag van een kind
verklaren.
5. Macrosysteem: culturele invloeden, zoals normen en ideologieën
- Bepalend voor het tempo van de andere systemen
6. Chronosysteem: invloed van tijd, zowel individueel als historisch.
- Microtime: een kort moment
- Mesotime: patronen die worden opgebouwd in het leven van een kind
- Macrotime: historische en maatschappelijke tijd
,In de jaren 90 werd het bioecologisch model toegevoegd als nieuwe dimensie. Dit
legt nadruk op het kind zelf i.p.v. enkel de context. De kern hiervan is het
PPCT-model. Hiermee kan het ecologisch systeem holistisch worden benaderd: het
gehele plaatje.
1. Proximale processen (P): langdurige, wederkerige interacties tussen
kind-omgeving. Deze vormen het motorisch centrum van ontwikkeling:
dialogen, spel, probleemoplossing, samenwerking. Moet regelmatig en
kwalitatief hoogwaardig zijn.
2. Persoon (P): kenmerken van het kind, zoals temperament of aanleg
3. Context (C): de 5 systemen van het ecologisch model
4. Tijd (T): ontwikkeling door de tijd, incl. levensfase en historische context
Betrokkenheid, stabiliteit en kwaliteit van interactie staan centraal.
- Alert zijn op behoeften van het kind en bewust inzetten op relatievorming en
interactie. Zo ontwikkelen generatieve disposities: essentiële eigenschappen
als volharding, betrokkenheid en zelfsturing.
- Kritiek: individualistisch of te weinig gericht op sociale interactie → onterecht
- Model biedt dynamisch en genuanceerd perspectief op ontwikkeling.
2. De doelen en opvoedingsstijlen binnen het gezin
Gezinsrapport 2011: Opvoeden in Nederland (H7)
Opvoeding betekent dat ouders/verzorgers hun kind helpen op te groeien tot een
zelfstandig persoon die goed mee kan doen in de samenleving. Dit doen ze door hun
kind te verzorgen, te beschermen en door hen dingen te leren zoals normen,
waarden en regels. De manier van opvoeden is door de jaren heen veranderd. Waar
vroeger sprake was van bevelshuishouding, mogen kinderen nu vaak meedenken
en beslissen.
Het is belangrijk om te weten wat ouders ‘normaal’ vinden. Hierin wordt onderscheid
gemaakt tussen bewust/onbewust en algemeen/specifiek.
Bewust Onbewust
Algemeen een ouder weet iets over er wordt een aanname
zichzelf of het kind gedaan
Specifiek er wordt actie genomen aanname van gewenst
uit het algemene gedrag
Gezinsopvoeding bestaat uit twee delen: het opvoedingsgedrag van de ouders
(microsysteem) en de maatschappelijke verwachtingen (macrosysteem). Hierin
, leert een kind wat er van hen verwacht wordt, met name de gewenste houdingen,
gedragingen en waarden.
Opvoedingsdoelen geven richting aan het gedrag van ouders. Ze zijn onderdeel
van grotere opvoedingsoriëntaties: algemene ideeën die ouders hebben over wat
goed is voor hun kind. Onderzoekers onderscheiden er vijf, op volgorde van meest
naar minst belangrijk volgens Nederlandse ouders:
1. Autonomie: zelf beslissingen nemen en verantwoordelijkheid dragen
2. Assertiviteit: voor jezelf opkomen en je mening durven geven
3. Sociaal gevoel: rekening houden met anderen en verdraagzaam zijn
4. Conformiteit: aanpassen aan regels, luisteren naar volwassenen
5. Prestatie: hard werken en goed presteren op school
Het is goed voor de ontwikkeling van kinderen dat zowel vaders als moeders actief
betrokken zijn bij de opvoedingen. Er zijn nauwelijks verschillen tussen moeder en
vaders is wat zij belangrijker vinden.
Er worden drie hoofdvormen van opvoedingsgedrag onderscheiden:
1. Ondersteuning: liefdevol en responsief gedrag, afgestemd op behoeften van
een kind.
2. Controle: autoritatief (uitleg, stimuleren autonomie) of autoritair (straffen,
belonen, negeren)
3. Structuur: regelmaat, orde en consistent gedrag van de ouders
De combinatie van deze dimensies bepaalt de opvoedingsstijl.
Opvoedingsstijl Mate van controle Mate van structuur Mate van ondersteuning
Onverschillig Laag Laag Laag
Permissief Laag Laag Matig-hoog
Autoritair Hoog Hoog Laag-matig
Autoritatief Matig-hoog Matig-hoog Hoog
Onverschillig: ouders bekommeren zich (nauwelijks) om hun kind
Permissief: ouders geven toe aan het kind en sluiten aan op wat het kind wil
Autoritair: ouders zijn streng controleren en bieden geen ruimte voor tegenspraak
- strikte kaders: kind mag deze niet overtreden
- geen kaders: kind weet niet wat mag maar wordt wel gestraft
Autoritatief: ouders praten meer met het kind
Opvoedingsoriëntaties beïnvloeden vooral autoritaire gedrag van ouders. Met
andere opvoedingsstrategieën zijn de oriëntaties in mindere mate verbonden.
- Conformiteit: ouders vertonen vaker autoritair gedrag